ECLI:NL:RBDHA:2022:3493

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
C/09/624960 / KGRK 22-159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot voorlopige voorzieningen

Op 7 maart 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van Programmrot Amplifica Sarl afgewezen. Het verzoeker had de wraking ingediend tegen mr. M.A. Dirks, de rechter die de zaak behandelde. De procedure begon met een schriftelijk wrakingsverzoek op 10 februari 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling waarbij de verzoeker en de gewraakte rechter aanwezig waren. Het Ministerie van Financiën was niet verschenen.

Verzoeker stelde dat de rechter niet op zijn verzoek tot voorlopige voorzieningen inging en dat er geen eerlijke rechtsgang was, omdat het Ministerie van Financiën niet aanwezig was. De rechter gaf aan dat alleen het verzet op de zitting stond gepland en dat hij geen voorlopige voorzieningenprocedure kende die hangende verzet kon worden behandeld. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet in zijn onpartijdigheid was geschaad en dat de omstandigheden die verzoeker aanvoerde niet voldoende waren om tot wraking te leiden.

De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet verplicht was om ter zitting te reageren op de vragen van verzoeker over de AFNE-vragen en dat het niet verschijnen van het Ministerie van Financiën niet aan de rechter te wijten was. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen, en de behandeling van de onderliggende procedure werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/5
zaak- /rekestnummer: C/09/624960 / KG RK 22/159
Beslissing van 7 maart 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
Programmrot Amplifica Sarl,
gevestigd te Luxemburg,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: [gemachtigde]
strekkende tot de wraking van
mr. M.A. Dirks,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 10 februari 2022;
- het proces-verbaal van 10 februari 2022;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 14 februari 2022;
- de e-mails van 17, 18, 20 en 21 februari 2022, met bijlagen, van verzoeker.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker;
- de rechter.
Het Ministerie van Financiën is niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR 21/6691 V.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek en proces-verbaal van de mondelinge behandeling het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft een verzoek tot voorlopige voorzieningen ingediend, maar de griffie heeft geweigerd om dit verzoek in te schrijven. Verzoeker wenst dat er een beslissing wordt genomen over de vraag of er wel of geen AFNE-vragen worden gesteld, maar de rechters doen procedurele dansjes daaromheen zodat er geen sprake is van een fair trial. Daarnaast wordt volgens verzoeker niet voldaan aan
adverserial proceedingsen
equality of arms, omdat het Ministerie van Financiën niet is verschenen terwijl verzoeker dat wel had gevraagd. Tot slot weigerde de rechter het verzoek tot wraking direct te behandelen.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Verzoeker heeft de rechter te kennen gegeven dat hij wilde dat ook zijn verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen op de zitting zou worden behandeld. Hij heeft verder aan de rechter te kennen gegeven dat hij wilde dat beslist zou worden of er wel of geen AFNE-vragen gesteld moesten worden.
De rechter heeft onweersproken gesteld dat alleen het verzet op de zitting stond gepland. Hij heeft daaraan logischerwijs de conclusie verbonden dat hij alleen dat verzet op dat moment kon behandelen. De rechter heeft bovendien te kennen gegeven dat hem geen voorlopige voorzieningenprocedure bekend is en dat de Algemene wet bestuursrecht niet voorziet in de mogelijkheid voorlopige voorzieningen te treffen hangende verzet. Uit hetgeen verzoeker ter zitting heeft betoogd kan ook niet worden afgeleid dat er wel een voorlopige voorzieningenprocedure aanhangig zou zijn. Om al deze redenen kon de rechter dus geen beslissing nemen over de verzoeker gewenste voorlopige voorzieningen. De vraag of er wel of geen AFNE-vragen zouden moeten worden gesteld betreft een juridisch oordeel, dat aan de behandelend rechter is voorbehouden. Hoewel de wrakingskamer is gebleken dat deze kwestie voor verzoeker relevant is, was de rechter niet gehouden ter zitting aan te geven hoe hij hierover op dat moment dacht. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd kan dus niet tot wraking leiden. Ook in hetgeen verzoeker overigens nog heeft aangevoerd heeft de wrakingskamer geen aanknopingspunten kunnen vinden die tot wraking zouden kunnen leiden. Het feit dat het Ministerie van Financiën niet ter zitting is verschenen, zoals verzoeker wenste, is een omstandigheid die niet aan de rechter is te wijten. Bovendien was het niet aan de gewraakte rechter om aanstonds tot de behandeling van zijn eigen wraking over te gaan. Ook dit kan dus niet tot wraking leiden.
3.3.
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
  • de verzoeker p/a zijn gemachtigde;
  • het Ministerie van Financiën;
  • de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, M. Kramer en M. Nijenhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.B. van Angeren en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.