ECLI:NL:RBDHA:2022:3492

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
C/09/624280 / KG RK 22-99
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek wegens schijn van partijdigheid door rechter

Op 7 maart 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. A.D. van Riel, rechter in deze rechtbank. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de indruk van partijdigheid die de rechter zou hebben gewekt door een knipoog naar de inspecteur van de belastingdienst tijdens een zitting. De verzoeker stelde dat deze knipoog de schijn van partijdigheid opriep, wat in strijd is met het beginsel van onpartijdigheid van de rechter. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter inderdaad een knipoog heeft gegeven aan de inspecteur, wat bij de verzoeker de indruk wekte dat er een vertrouwensband bestond tussen de rechter en de inspecteur. De wrakingskamer oordeelde dat de schijn van partijdigheid voldoende was om het verzoek tot wraking toe te wijzen. De beslissing houdt in dat het onderzoek in de hoofdzaak opnieuw zal worden aangevangen met een andere rechter. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/3
zaak- /rekestnummer: C/09/624280 / KG RK 22/99
Beslissing van 7 maart 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. A.D. van Riel,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
de inspecteur van de belastingdienst.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 25 januari 2022 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de aanvullende berichten van verzoeker van 25 januari 2022, 26 januari 2022 en 1 februari 2022.
- de schriftelijke reactie van de rechter van 16 februari 2022.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verschenen: verzoeker.
De rechter en de inspecteur van de belastingdienst hebben laten weten niet te zullen verschijnen.
1.3.
Bij de aanvang van de mondelinge behandeling van deze zaak heeft verzoeker aan de wrakingskamer gemeld dat hij de schriftelijke reactie van de rechter van 16 februari 2022 niet had ontvangen. Om die reden is hem daarvan ter terechtzitting een afschrift gegeven en is hem de gelegenheid geboden om de reactie te lezen. Hierna heeft verzoeker laten weten dat de behandeling van de zaak kon worden voortgezet.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummers SGR 21/302, SGR 21/303 en SGR 21/2752 tussen verzoeker en de inspecteur van de belastingdienst.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het aanvullende bericht van 26 januari 2022 het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
“Mevrouw van Riel wekte de indruk tijdens de zitting een beslissing op mijn terugverwijzingsverzoek te nemen en na drie keer doorvragen kwam de aap uit de mouw en wilde zij dat bij de uitspraak doen. Zij probeerde daar in rechterlijke termen - sociaal handig - omheen te manouvreren. Dat is voor ervaren en vermogende burger een erg goedkope wijze van behandelen. En ZELFS de derde keer bij de bestuursrechter sinds 2017. Je voelt in alles de vermeende jalouzie de metier (van belastingdienst tot bestuursrechter).”Verzoeker heeft zich blijkens het proces-verbaal tijdens de zitting beroepen op de volgende gronden:
  • Ik beroep me op artikel 6 (EVRM);
  • Ik beroep me op het onmiddellijkheidsbeginsel;
  • Ik wraak gelet op alles wat er in het dossier staat.
Toen de zitting vervolgens werd geschorst, gaf de rechter volgens verzoeker een knipoog aan de inspecteur van de belastingdienst. Hij voert daarover het volgende aan in zijn aanvullende bericht van 26 januari 20220:
“Bij het weggaan van de belastingdienst en nadat zij vroeg of het de enige procedure was, gaf zij hen een ferme knipoog en lachte vriendelijk. Nadat de deur gesloten was kon ik deze nadrukkelijke schijn van partijdigheid niet ontkennen en heb het de rechter op de vrouw af gezegd waarna zij mij zeer opzichtig - alleen in de ruimte - ook een gekunstelde knipoog gaf. De griffier sprak ik aan om dit te noteren.”
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Het enkele feit dat de rechter niet direct ter zitting, zoals door verzoeker was gewenst, over ging tot (mondelinge) terugwijzing naar de hoorzitting in de bezwaarfase levert geen (objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid op. Zoals uit de schriftelijke reactie van de rechter en het proces-verbaal blijkt, heeft zij aangegeven dat zij daar niet direct ter zitting maar pas in de schriftelijke uitspraak een beslissing over wenste te nemen. Het staat de rechter vrij om mondeling ter zitting of pas later schriftelijk uitspraak te doen en het is ook begrijpelijk dat de rechter na de zitting nog wenst na te denken over de te nemen beslissing. De wrakingskamer ziet in zoverre geen aanleiding om het verzoek tot wraking toe te wijzen.
3.3.
Verzoeker stelt dat de rechter de inspecteur van de belastingdienst een ferme knipoog heeft gegeven en vriendelijk heeft gelachen. Hij voert verder aan dat hij de griffier heeft gevraagd om dit in het proces-verbaal op te nemen, maar dat is niet gebeurd. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangevoerd:
“Ik betwist dat ik met het oogmerk de een boven de ander te bevoordelen heb geknipoogd, dan wel daarmee de indruk heb willen wekken op de hand van de een of de ander te zijn.”De wrakingskamer neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de rechter de inspecteur van de belastingdienst bij het verlaten van de zittingszaal een knipoog heeft gegeven.
3.4
Indien de één een ander, in het bijzijn van een derde, een knipoog geeft, kan dit bij de derde de indruk wekken dat tussen de een en de ander een speciale vertrouwensband bestaat, waar de derde buiten staat en wordt gehouden. Om die reden heeft de rechter naar het oordeel van de wrakingskamer bij verzoeker met haar knipoog de schijn gewekt dat zij partijdig is, zodat het wrakingsverzoek moet worden toegewezen. Het feit dat de rechter, nadat verzoeker hem op haar knipoog had aangesproken, ook hem een knipoog heeft gegeven, leidt niet tot een ander oordeel. Het feit dat de knipoog is gegeven nadat de behandeling van de zaak ter zitting was geschorst, leidt evenmin tot een ander oordeel. Immers, ook de feiten en omstandigheden die zich na de behandeling van de zaak hebben voorgedaan dan wel bekend zijn geworden, kunnen tot wraking leiden, indien en zolang de rechter nog niet heeft beslist.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking toe;
4.2.
bepaalt dat het geschorste onderzoek ter zitting in de hoofdzaak met ingang van heden opnieuw een aanvang neemt en schorst dit onderzoek totdat het onderzoek door een andere rechter in deze rechtbank, belast met de behandeling van belastingzaken, zal zijn hervat;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de rechter;
• de inspecteur van de belastingdienst.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, M. Kramer en M. Nijenhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.B. van Angeren en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.