ECLI:NL:RBDHA:2022:3484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 292
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering erkenning explosieven op basis van veiligheidsrisico's

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser, een schietsportbeoefenaar, en de korpschef van politie, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor erkenning op grond van de Wet explosieven voor civiel gebruik (Wecg) om explosieven te vervaardigen, opslaan en gebruiken. Deze aanvraag werd geweigerd door verweerder, die zich baseerde op eerdere rapportages van de Koninklijke Marechaussee (KMar) die wezen op eisers onbetrouwbaarheid in het omgaan met wapens en explosieven. Eiser had eerder een wapenverlof, maar dit was ingetrokken na zorgen over zijn functioneren en persoonlijkheid tijdens zijn opleiding bij de KMar.

De rechtbank oordeelde dat verweerder op goede gronden de erkenning had geweigerd. De rechtbank benadrukte dat het vermoeden dat het onder zich hebben van explosieven aan eiser niet kon worden toevertrouwd, voldoende was om de erkenning te weigeren. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de KMar had vastgesteld dat eiser onberekenbaar kon reageren en dat er onvoldoende bewijs was dat het wel verantwoord was om aan hem explosieven toe te vertrouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is van belang voor de toepassing van de Wecg en de beoordeling van aanvragen voor erkenning in het licht van de veiligheid van de samenleving. De rechtbank bevestigde dat de bescherming van de maatschappij voorop staat en dat er een restrictief beleid wordt gevoerd ten aanzien van het toevertrouwen van explosieven aan personen met een onvoorspelbaar gedragspatroon.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
Zaaknummer: SGR 21/292

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.M.M. Jacobs),
en

De korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. I. van de Lande).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser geen erkenning als bedoeld in artikel 17 van de Wet explosieven voor civiel gebruik (Wecg) verleend.
Bij besluit van 18 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2022 met een beeldverbinding. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan het bestreden besluit voorafging
1.1.
Eiser beoefent de schietsport en beschikte in dat kader over een wapenverlof op grond van de Wet wapens en munitie (de Wwm).
1.2
In 2019 heeft eiser de opleiding tot Wachtmeester bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) gevolgd. Tijdens zijn opleiding is geconstateerd dat eiser extreme belangstelling heeft voor wapens en explosieve stoffen. De zorg over eisers functioneren en zijn persoonlijkheid gaf de KMar aanleiding hem te ontheffen uit de opleiding en ontslag te verlenen. De KMar heeft de bevindingen over eiser gemeld bij de politie en deze melding is verwerkt in een mutatierapport.
1.3
Op basis van de rapportages van de KMar is geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn dat het hebben van wapens en munitie niet langer aan eiser kan worden toevertrouwd. Eisers wapenverlof is op 24 juli 2019 ingetrokken. Dit besluit staat in rechte vast.
1.4.
Op 5 maart 2020 heeft eiser ten behoeve van zijn nieuwe werkgever, de organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), een aanvraag gedaan bij verweerder voor een erkenning op grond van de Wecg voor het vervaardigen, opslaan en het gebruik van explosieven.
1.5.
Verweerder heeft de erkenning geweigerd en hierbij verwezen naar de motivering bij het besluit tot intrekking van het wapenverlof.
Het wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Het standpunt van eiser in beroep
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Eiser begrijpt niet waarom verweerder het oordeel van de KMar zonder kanttekening overneemt. De verklaring is immers opgesteld door zijn oud leidinggevende en niet door een arts die een deskundig oordeel kan geven over zijn psychische gesteldheid. Daarbij heeft eiser van de KNSA, de instantie die de veiligheid binnen de schietsport waarborgt, de schutter status teruggekregen. Ook heeft de AIVD alle aspecten van eiser nagetrokken in een uitvoerig onderzoek. Eiser begrijpt niet waarom verweerder geen rekening heeft gehouden met deze -voor hem gunstige- aspecten.
Het oordeel van de rechtbank
Procesbelang4. De rechtbank neemt aan dat eiser een processueel belang heeft bij het beroep. Weliswaar werkt eiser nu niet in een functie waarvoor een erkenning wordt verlangd, maar eiser stelt dat TNOP hem opnieuw zou aannemen als het beroep slaagt.
Kan het onder zich hebben van explosieven aan eiser worden toevertrouwd?
5.1.
De rechtbank overweegt dat op grond van vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter de in artikel 7, tweede lid, van de Wwm neergelegde bevoegdheid strekt tot het treffen van maatregelen ter bescherming van de veiligheid van de samenleving. [1] Doordat het gaat om een groot maatschappelijk veiligheidsbelang, is reeds het vermoeden dat het onder zich hebben van explosieven aan iemand niet kan worden toevertrouwd, voldoende reden om een erkenning te weigeren.
5.2.
Op zichzelf kan een politiemutatie voldoende grondslag bieden voor het aannemen van een vermoeden als hier aan de orde. Weliswaar is de politiemutatie niet op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt, maar dat betekent niet dat verweerder niet van de daarin opgenomen feiten en omstandigheden mocht uitgaan. Aan de in de politiemutatie vermelde feiten en omstandigheden komt minder bewijskracht toe, dan wanneer deze zouden zijn opgenomen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dit betekent echter niet dat verweerder zijn besluit niet (mede) op de politiemutatie mocht baseren. Het mutatierapport is opgesteld door een opgeleide politieambtenaar, van wie niet is gebleken dat deze een belang heeft bij het onjuist vermelden van hetgeen hij heeft waargenomen. Het mutatierapport is bovendien voldoende uitgebreid en nauwkeurig.
5.3
De rechtbank stelt vast dat uit het mutatierapport van 25 juli 2019 en de twee e-mails van de KMar blijkt dat eiser binnen zijn opleiding bij de KMAr is bekeken door de afdeling Gedrag en Ethiek, waar hij diverse begeleidingstrajecten heeft gehad. Uit deze rapportages blijkt dat eiser onberekenbaar kan reageren. Ook is het onzeker hoe zijn gedrag zich in de toekomst ontwikkelt. Op deze bevindingen kan naar het oordeel van de rechtbank het gerechtvaardigd vermoeden worden gebaseerd dat het onder zich hebben van explosieven aan eiser niet kan worden toevertrouwd. Het feit dat de erkenning op dezelfde gronden is geweigerd als de intrekking van het wapenverlof, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft terecht van belang geacht dat het gaat om zeer ernstige feiten en dat sinds de meldingen van de KMar relatief weinig tijd is verstreken.
5.4.
Bovendien heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het wel verantwoord is om aan hem explosieven toe te vertrouwen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande kon verweerder met gebruikmaking van zijn bevoegdheid in artikel artikel 19, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wecg de erkenning zonder nadere belangenafweging weigeren.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Wet wapens en munitie (de Wwm)
Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c van de Wwm worden de in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen geweigerd indien er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd.
Wet explosieven voor civiel gebruik (de Wecg)
Op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder d van de Wecg wordt een erkenning als bedoeld in artikel 17 verleend, indien er geen reden is om te vermoeden dat aan de aanvrager of, indien deze een rechtspersoon is, degene die onmiddellijk leiding geeft aan het bedrijf, het onder zich hebben van explosieven niet kan worden toevertrouwd.
Circulaire wapens en munitie 2019 (de Cwm)
De Cwm vormt een geheel van algemene aanwijzingen voor ambtenaren belast met de uitvoering van de wapenwetgeving. Nu aan de Wecg dezelfde doelstelling ten grondslag ligt als de Wwm, namelijk het beschermen van de maatschappij, wordt er aangesloten bij de beleidsregels vastgesteld in de Cwm.
Wapens en munitie vormen een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium ‘geen vrees voor misbruik’ betreft.
Op grond van artikel 1.2, onder b, Bijzonder deel (B) van de Cwm volgt dat het in beginsel niet verantwoord is om, aan iemand die een onvoorspelbaar gedragspatroon vertoont, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie dan wel een erkenning op grond van de Wecg toe te vertrouwen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 21 maart 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak voor de Raad van State (de Afdeling), (ECLI:NL:RVS:2018:942).