ECLI:NL:RBDHA:2022:3484
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering erkenning explosieven op basis van veiligheidsrisico's
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser, een schietsportbeoefenaar, en de korpschef van politie, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor erkenning op grond van de Wet explosieven voor civiel gebruik (Wecg) om explosieven te vervaardigen, opslaan en gebruiken. Deze aanvraag werd geweigerd door verweerder, die zich baseerde op eerdere rapportages van de Koninklijke Marechaussee (KMar) die wezen op eisers onbetrouwbaarheid in het omgaan met wapens en explosieven. Eiser had eerder een wapenverlof, maar dit was ingetrokken na zorgen over zijn functioneren en persoonlijkheid tijdens zijn opleiding bij de KMar.
De rechtbank oordeelde dat verweerder op goede gronden de erkenning had geweigerd. De rechtbank benadrukte dat het vermoeden dat het onder zich hebben van explosieven aan eiser niet kon worden toevertrouwd, voldoende was om de erkenning te weigeren. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de KMar had vastgesteld dat eiser onberekenbaar kon reageren en dat er onvoldoende bewijs was dat het wel verantwoord was om aan hem explosieven toe te vertrouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is van belang voor de toepassing van de Wecg en de beoordeling van aanvragen voor erkenning in het licht van de veiligheid van de samenleving. De rechtbank bevestigde dat de bescherming van de maatschappij voorop staat en dat er een restrictief beleid wordt gevoerd ten aanzien van het toevertrouwen van explosieven aan personen met een onvoorspelbaar gedragspatroon.