ECLI:NL:RBDHA:2022:3480

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring voor herhuisvesting op basis van financiële situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het dagelijks bestuur van Holland Rijnland. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring, omdat zij na een scheiding niet in de echtelijke woning kon blijven wonen en vreesde samen met haar twee kinderen op straat te komen staan. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat eiseres zelf binnen zes maanden kan voorzien in haar (her)huisvesting, aangezien zij over eigen vermogen beschikt na de verkoop van de echtelijke woning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt, en dat het beleid ten aanzien van urgentieverklaringen niet onredelijk is, gezien het grote aantal aanvragen en het beperkte aantal beschikbare woningen. Eiseres heeft aangevoerd dat zij onvoldoende inkomen heeft om een woning in de vrije sector te huren en dat zij geen tijdelijke opvang heeft. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in acute nood verkeert en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusie van verweerder dat zij zelf kan voorzien in haar huisvesting.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van woningzoekenden in het licht van de beschikbare middelen en het beleid van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5624

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Gierdharie),
en

het dagelijks bestuur van Holland Rijnland, verweerder

(gemachtigden: mr. T. Smittenaar van der Geer en mr. S. Ramdin).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 15 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft op 2 maart 2022 plaatsgevonden via een beeldverbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is gescheiden en kan niet in de echtelijke woning blijven wonen. Haar
ex-partner zal de koopwoning overnemen. Volgens eiseres heeft zij onvoldoende vermogen om de huur van een vrije sector woning te betalen. Zij vreest dat zij samen met haar twee kinderen na verloop van tijd op straat komt te staan. Eiseres heeft een aanvraag om een urgentieverklaring ingediend op grond van haar financiële situatie.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring afgewezen op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2015 (hierna: de Huisvestingsverordening). Hieruit blijkt dat een woningzoekende in aanmerking kan komen voor een urgentieverklaring, wanneer zij niet zelf binnen zes maanden kan voorzien in haar (her)huisvesting. Verweerder betoogt dat eiseres na de verkoop van haar echtelijke woning over voldoende vermogen beschikt om in ieder geval tijdelijk particulier te huren. De aanvraag is op dit formele punt gestuit.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres voert aan dat zij aan de verkoop van de echtelijke woning ongeveer
€ 85.000,- overhoudt. Na de noodzakelijke verrekeningen zal dit niet meer zijn dan
€ 70.000,-. Desondanks komt zij niet in aanmerking voor een woning in de vrije sector, omdat haar inkomen te laag is. Dit is door verschillende makelaars bevestigd. Eiseres heeft geen familie bij wie zij tijdelijk kan verblijven. Ook heeft zij geen contact meer met haar ex-partner. Zij verkeert in een zeer schrijnende situatie wanneer zij samen met haar kinderen op straat komt te staan. Anders dan verweerder stelt, kan eiseres niet zelf binnen zes maanden voorzien in herhuisvesting. Eiseres is immers al ruim twee jaar bezig met haar zoektocht naar een woning. Het huisvestingsprobleem kan alleen worden opgelost wanneer zij met voorrang in staat zou worden gesteld een sociale huurwoning te huren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de aan hem in de Huisvestingsverordening verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring, gelet op de tekst ervan, beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt. Dit leidt er toe dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend dient te toetsen. Het restrictieve beleid van verweerder ten aanzien van urgentieverklaringen is door de hoogste bestuursrechter niet onredelijk geacht, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van 9 maart 2016. [1]
5. In deze zaak heeft verweerder de inhoudelijke urgentiegronden achterwege gelaten, omdat niet wordt voldaan aan de formele criteria uit de Huisvestingsverordening. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat eiseres zelf binnen zes maanden kan voorzien in haar (her)huisvesting, omdat eiseres over eigen vermogen beschikt. Het feit dat het eiseres nog niet is gelukt om woonruimte te vinden, betekent niet dat het niet mogelijk is om zelf te voorzien in herhuisvesting. Dit kan door gebruik te maken van een bankgarantie of het vaststellen van een ruime waarborgsom. De rechtbank begrijpt eiseres in haar standpunt dat haar financiële middelen op den duur zullen slinken, maar stelt vast dat zij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van acute urgentie. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat is om op een andere wijze woonruimte te huren. Ter zitting is aan de zijde van verweerder aangegeven dat instanties als Divorce Housing [2] of Parents Houses [3] mogelijk kunnen voorzien in tijdelijke opvang voor het overbruggen van de periode tot een passende woonruimte is gevonden. Anders dan eiseres stelt, is volgens verweerder ook voor een ouder met kinderen mogelijk om via deze instanties woonruimte te huren.
Conclusie
6. Met deze stand van zaken kan niet worden geoordeeld dat verweerder een urgentieverklaring had moeten verlenen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, (ECLI:NL:RVS:2016:628).
2.
3.