ECLI:NL:RBDHA:2022:3476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7439
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering openbaarmaking documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur in het kader van onderhandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een huurder van een woning in het Doelencomplex te Leiden, en het college van bestuur van de Universiteit Leiden. Eiser had verzocht om openbaarmaking van documenten die verband hielden met een voorstel voor de herhuisvesting van bewoners van het Doelencomplex, maar dit verzoek werd afgewezen door verweerder op basis van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verweerder stelde dat openbaarmaking van het voorstel zou leiden tot onevenredige benadeling van de Universiteit Leiden en de woningbouwvereniging, aangezien het voorstel was gedaan in het kader van een onderhandelingsproces. Eiser voerde aan dat het niet openbaar maken van de documenten zijn vertrouwen in het proces schaadde en dat bewoners niet konden begrijpen hoe het voorstel tot stand was gekomen.

De rechtbank overwoog dat de Wob de mogelijkheid biedt om openbaarmaking achterwege te laten als dit leidt tot onevenredige benadeling van betrokken partijen. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geweigerd om de documenten openbaar te maken, omdat dit de vertrouwelijkheid van de onderhandelingen zou schaden en reputatieschade voor betrokkenen met zich mee zou brengen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7439

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van bestuur van de Universiteit Leiden, verweerder

(gemachtigde: D.I. van Weerden).

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2020 heeft verweerder een verzoek van eiser om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid bestuur (hierna: de Wob) afgewezen.
Bij besluit van 25 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2022 via een beeldverbinding. Eiser was hierbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, in aanwezigheid van de heer [A] , Hoofd Juridische Zaken van de Universiteit Leiden.

Overwegingen

Wat er aan het bestreden besluit vooraf ging
1. Eiser huurt een woning, die deel uitmaakt van het zogenaamde Doelencomplex in Leiden.
2. In 2015 heeft verweerder het plan gepresenteerd om op het Doelencomplex een nieuw complex te ontwikkelen ten behoeve van de Faculteit Geneeswetenschappen. De woningbouwvereniging van wie eiser zijn woning huurt heeft ten behoeve van de herhuisvesting van de bewoners een voorstel gedaan aan verweerder dat tezamen met de gemeente Leiden is besproken.
3. Eiser heeft verweerder verzocht om dit voorstel openbaar te maken.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft dit document niet verstrekt en heeft zich daarbij beroepen op de weigeringsgrond genoemd in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wob. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat openbaarmaking van het voorstel afbreuk doet aan de bescherming van de vertrouwelijkheid waarin het voorstel is geformuleerd en nadelig is voor zowel de woningbouwvereniging als de Universiteit Leiden.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser voert aan dat zijn vertrouwen ernstig is geschaad door het overleg dat de afgelopen vijf jaren in het geheim tussen de Universiteit Leiden en de woningbouwvereniging heeft plaatsgevonden. Het niet openbaar maken van de documenten benadeelt de bewoners onevenredig omdat zij uit de uiteindelijke beslissing niet kunnen herleiden hoe dit voorstel tot stand is gekomen en welke alternatieven er zijn besproken. Evenmin kunnen bewoners directe invloed uitoefenen op de plannen uit het voorstel. Hoewel het plan is afgeblazen is het voor de historie van belang om kennis te kunnen nemen van het voorstel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob openbaarmaking van informatie achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige benadeling of bevoordeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden. Volgens de hoogste bestuursrechter valt hieronder ook het voorkomen van onevenredige benadeling van de overheid. [1]
7. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder openbaarmaking achterwege heeft kunnen laten. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat de Universiteit Leiden in beginsel staat voor transparantie, maar dat openbaarmaking van het voorstel over de herhuisvesting van de bewoners van het Doelencomplex zal leiden tot onevenredige benadeling van de Universiteit en de woningbouwvereniging. Het voorstel is immers gedaan in het kader van een onderhandelingsproces. In een dergelijk proces moeten partijen in alle openheid, vrij en onbelemmerd standpunten met elkaar kunnen uitwisselen. HHet openbaren van informatie over de onderhandelingen, waarbij herleidbaar is welke personen bepaalde standpunten hebben ingenomen, zal leiden tot aanzienlijk nadeel voor die personen en daarmee voor verweerder. Te denken valt aan reputatieschade. Weliswaar heeft eiser geen kennis kunnen nemen van het voorstel, maar hij is wel op de hoogte gesteld van de uiteindelijke uitkomst van deze onderhandelingen. De rechtbank is om voornoemde redenen van oordeel dat verweerder de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob heeft mogen toepassen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:666.