ECLI:NL:RBDHA:2022:3472

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3885
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen eerdere uitspraak inzake WAO-uitkering en hoorrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 maart 2022 uitspraak gedaan op het verzet van de opposante, de minister van Defensie, tegen een eerdere uitspraak van 9 april 2021. De opposante had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de minister van Defensie van 7 februari 2020, waarbij haar beroep ongegrond werd verklaard. De opposante stelde dat zij financiële schade had geleden door een onjuiste uitbetaling van haar WAO-uitkering door de uitvoeringsinstelling. Ze voerde aan dat Defensie als eigenrisicodrager verantwoordelijk is voor de correcte uitbetaling van haar uitkering en dat haar hoorrecht was geschonden.

De rechtbank overwoog dat de eerdere uitspraak zonder zitting was gedaan op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank had geoordeeld dat de minister van Defensie terecht had gesteld dat hij niet aansprakelijk was voor de gestelde schade. De opposante herhaalde in haar verzet de gronden van haar eerdere beroep, maar de rechtbank oordeelde dat deze gronden al eerder waren behandeld en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere conclusie konden leiden.

De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3885

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2022 op het verzet van

[opposante] , te [woonplaats] , opposante

en

de minister van Defensie, gëopposeerde

(gemachtigde: mr. B. Rikhof)

Procesverloop

Opposante heeft tegen de beslissing op bezwaar van de minister van Defensie van
7 februari 2020 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 9 april 2021 heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2021. Opposante was hierbij aanwezig. De minister van Defensie heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 9 april 2021 heeft de rechtbank in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht, omdat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet aansprakelijk is voor de door opposante gestelde financiële schade ten gevolge van het door opposante gestelde niet volledig uitbetalen van een vervolguitkering Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het hoorrecht van eiseres niet isgeschonden, nu zij twee keer in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord.
Wat is het standpunt van opposante in verzet?
2. Opposante voert aan dat zij financiële schade heeft geleden doordat de Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs (het USZO), die in 2002 is opgegaan in het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), sinds 2001 een lager bedrag aan WAO uitkering heeft uitbetaald dan waar zij recht op heeft. Volgens opposante ishet de taak van Defensie om, als eigenrisicodrager, ervoor zorg te dragen dat haar WAO uitkering correct wordt verstrekt.
3. Voorst stelt opposante dat haar recht om te worden gehoord is geschonden, omdat een uitvoerig onderzoek naar de financiële feitenvaststelling en verduistering van haar gegevens wordt belemmerd door toedoen van de rechtbank en Defensie. Aan de hand van deze financiële gegevens kan namelijk worden vastgesteld dat zij te weinig WAO-uitkering heeft ontvangen. Als deze financiële gegevens ontbreken, kan opposante niet kenbaar maken hoe zij tegen de zaak aankijkt en kan zij dus nog niet worden gehoord.
Het oordeel van de rechtbank
4. Uit de wet blijkt dat tegen een beslissing van de rechtbank op grond van artikel 8:54 van de Awb verzet kan worden ingesteld bij de rechtbank. Het systeem van de wet dat volgt uit de artikelen 8:54 en 8:55 van de Awb biedt geen ruimte om gronden die inhoudelijk van aard zijn te behandelen. Er wordt enkel gekeken of de rechter in de beroepszaak de zaak heeft kunnen afdoen zonder een zitting te houden. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
5. De rechtbank is van oordeel dat de gronden die opposante in het verzetschrift en ter zitting heeft aangevoerd een herhaling betreft van de gronden van beroep. De in verzet aangevoerde gronden dat Defensie verantwoordelijk is voor de correcte uitbetaling van haar uitkering en dat de invulling van het hoorrecht niet juist is geweest, betreffen feiten en standpunten waar de rechtbank rekening mee heeft kunnen houden in haar uitspraak van 9 april 2021, omdat deze gronden ten tijde van de beroepszaak bekend waren. Dat deze beoordeling niet juist zou zijn omdat Defensie volgens opposante eigenrisicodrager is, is niet gebleken. De rechtbank kon de rechtsvragen dan ook zonder zitting beantwoorden. De rechtsvragen zijn voorts evident niet van zodanige aard dat het beroep daardoor niet vereenvoudigd behandeld kon worden.
Conclusie
6. Het voorgaande maakt dat wat in verzet is aangevoerd niet leidt tot twijfel aan de juistheid van de eerdere uitspraak.
7. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.