Uitspraak
Rechtbank den haag
1.[verzoeker(s)] ,
[verzoeker(s)] ,
1.[belanghebbende(n)] ,
[belanghebbende(n)] ,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2022 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekers in een burengeschil, dat al leidde tot meerdere civiele procedures, waaronder een kort geding en een bodemprocedure. De wrakingsgronden waren voornamelijk gebaseerd op de indruk van verzoekers dat de voorzieningenrechter niet onpartijdig was, vooral naar aanleiding van een zitting op 1 februari 2022 en een descente op 3 maart 2022. Tijdens de descente hebben verzoekers de indruk gekregen dat de voorzieningenrechter de gang van zaken niet objectief beoordeelde en zich te veel richtte op de actuele situatie in de tuinen, in plaats van op de juridische aspecten van het geschil. De wrakingskamer oordeelde echter dat de voorzieningenrechter binnen haar rechterlijke vrijheid handelde en dat de door verzoekers aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de procedure in de hoofdzaak werd voortgezet. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.