ECLI:NL:RBDHA:2022:3439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
C/09/625946 / KG RK 22-253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen voorzieningenrechter in burengeschil

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2022 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekers in een burengeschil, dat al leidde tot meerdere civiele procedures, waaronder een kort geding en een bodemprocedure. De wrakingsgronden waren voornamelijk gebaseerd op de indruk van verzoekers dat de voorzieningenrechter niet onpartijdig was, vooral naar aanleiding van een zitting op 1 februari 2022 en een descente op 3 maart 2022. Tijdens de descente hebben verzoekers de indruk gekregen dat de voorzieningenrechter de gang van zaken niet objectief beoordeelde en zich te veel richtte op de actuele situatie in de tuinen, in plaats van op de juridische aspecten van het geschil. De wrakingskamer oordeelde echter dat de voorzieningenrechter binnen haar rechterlijke vrijheid handelde en dat de door verzoekers aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de procedure in de hoofdzaak werd voortgezet. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/9
zaak- /rekestnummer C/09/625946 / KG RK 22-253
Beslissing van 25 maart 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van

1.[verzoeker(s)] ,

2.
[verzoeker(s)] ,
beiden te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker(s) of [verzoeker(s)] en [verzoeker(s)] ,
advocaat mr. F.M.L. Dekkers te Leiden,
strekkende tot de wraking van
mr. S.J. Hoekstra-van Vliet,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de voorzieningenrechter.
Belanghebbenden in deze procedure zijn:

1.[belanghebbende(n)] ,

2.
[belanghebbende(n)] ,
beiden te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende(n)] en [belanghebbende(n)] ,
advocaat: mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk (Zuid-Holland),
mr. Stefano NOCCO (Buik & Van der Horst Gerechtsdeurwaarders)
hierna te noemen: de gerechtsdeurwaarder,
te Leiden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting ter plaatse (descente) van 3 maart 2022, waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke opgave van de wrakingsgronden, ingekomen bij de griffie op
4 maart 2022;
- de e-mail van mr. Dekkers aan de rechtbank van 8 maart 2022;
- de schriftelijke reactie van de rechter, ingekomen bij de griffie op 8 maart 2022;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de wrakingskamer gehouden op 11 maart 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
-[verzoeker(s)] , bijgestaan door zijn advocaat mr. Dekkers;
- de voorzieningenrechter;
- [belanghebbende(n)] , bijgestaan door mr. A.W. van Rijn namens zijn advocaat;
- de gerechtsdeurwaarder, vergezeld van zijn kantoorgenoot de heer
M. Pijnenburg.
[verzoeker(s)] en [belanghebbende(n)] zijn niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de voorzieningenrechter in de zaak met nummer C/09/625531 KG ZA 22-176 (hierna: het deurwaarderskortgeding) en de zaak met nummer C/09/624367 KG ZA 22-76 (hierna: het executiegeschil). Deze procedures maken deel uit van een langlopend burengeschil tussen [verzoeker(s)] enerzijds en [belanghebbende(n)] anderzijds. Dit geschil heeft geleid tot vele civiele procedures tussen partijen, waaronder een kort geding en een bodemprocedure, die uiteindelijk heeft geleid tot een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 december 2021. In dit arrest zijn partijen over en weer veroordeeld tot medewerking aan de uitvoering van bepaalde werkzaamheden op straffe van verbeurte van dwangsommen. Blijkens het arrest moet op de erfgrens tussen de achtertuinen van partijen, vanaf de woningen bezien, een muur worden opgetrokken, die moet worden gefundeerd in beton, met daarop aansluitend een gezamenlijke schutting over de overige erfgrens.
Omdat [verzoeker(s)] van mening waren dat [belanghebbende(n)] het arrest van het Hof niet (juist) uitvoerden, zijn zij dwangsommen gaan incasseren. [belanghebbende(n)] hebben in kort geding gevorderd om de incasso van deze dwangsommen te staken. In dit executiegeschil heeft op 1 februari 2022 een zitting plaatsgevonden. Op die zitting heeft de voorzieningenrechter met partijen besproken dat de bouw van de muur en de betonnen fundering bindend in handen zou kunnen worden gegeven aan een aannemer, maar dat dat met betrekking tot de schutting anders lag. De voorzieningenrechter heeft met partijen het idee besproken om naast de thans bestaande schutting een tweede schutting te plaatsen om te voorkomen dat zij nieuwe geschillen zouden krijgen over een gezamenlijke schutting. Afgesproken is dat partijen daarover verder zouden praten,dat de zaak in afwachting daarvan zou worden aangehouden en dat – zo nodig – een voortzetting zou worden bepaald.
Omdat partijen niet tot overeenstemming kwamen, hebben [verzoeker(s)] de voorzieningenrechter verzocht om voortzetting van de zaak, maar toen dit niet op korte termijn mogelijk bleek, zijn zij (opnieuw) dwangsommen gaan incasseren. Zij hebben hiertoe opdracht gegeven aan de gerechtsdeurwaarder, die vervolgens in een deurwaarderskortgeding heeft verzocht om een oordeel over de opgedragen incasso. In dit deurwaarderskortgeding heeft op 3 maart 2022 een zitting ter plaatse (descente) plaatsgevonden in en om de achtertuinen van partijen. Tijdens deze zitting van 3 maart 2022 is het wrakingsverzoek gedaan, waarbij verzoekers hebben toegelicht dat dit ook betrekking heeft op de mondelinge behandeling van het executiegeschil op 1 februari 2022, aangezien dit ziet op dezelfde voorzieningenrechter en hetzelfde feitencomplex.
2.2.
Verzoekers hebben blijkens het proces-verbaal van de zitting van 3 maart 2022, de schriftelijke opgave van de wrakingsgronden en hun toelichting tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer, het volgende aan hun wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. De voorzieningenrechter heeft de schijn van partijdigheid gewekt door zowel tijdens de zitting van 1 februari 2022 als tijdens de descente op 3 maart 2022 buiten de rechtsstrijd tussen partijen te treden en aan te sturen op een schikking, terwijl (de uitvoering van) het arrest van het Hof het uitgangspunt was. Tijdens de zitting van 1 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter – zonder volledige inzage te hebben gehad in het dossier en zonder hoor en wederhoor toe te passen – aangegeven dat er geen dwangsommen tussen partijen zouden zijn verbeurd. Dit gaf verzoekers al reden om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de voorzieningenrechter, hetgeen versterkt werd door de gang van zaken en de vraagstelling tijdens de descente:
De voorzieningenrechter heeft zich daarbij uitsluitend gericht op de actuele feitelijke situatie in de tuinen, terwijl dit niet relevant is voor de beoordeling van de vraag of de dwangsommen verbeurd zijn en of de gerechtsdeurwaarder gerechtigd is om te executeren, omdat de situatie twee dagen eerder nog wel inbreukmakend (dat wil zeggen: in strijd met het arrest van het Hof) was.
De voorzieningenrechter heeft aangegeven dat de lopende onderhandelingen tussen partijen leidend zijn, terwijl het arrest van het Hof het uitgangspunt is tussen partijen.
De voorzieningenrechter is de descente begonnen terwijl de deurwaarder nog niet ter plaatse was.
De voorzieningenrechter heeft de afstand tussen de schutting en de werkelijke erfgrens gebagatelliseerd.
De voorzieningenrechter heeft gevraagd of het plaatsen van de schutting tien jaar zou gaan duren.
Uit de vraagstelling bleek dat de voorzieningenrechter het dossier onvoldoende had gelezen.
Verzoekers hebben tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer nog de volgende grond aan hun wrakingsverzoek toegevoegd:
7. Op de zitting van 1 februari 2022 hebben verzoekers er niet mee ingestemd om met de wederpartij in gesprek te gaan en de zaak daartoe aan te houden; dit is hen door de voorzieningenrechter opgedrongen, terwijl verzoekers eigenlijk niet wilden onderhandelen.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Uit de wet volgt dat de concrete omstandigheden die bij de verzoeker hebben geleid tot twijfel aan de rechterlijke onpartijdigheid, moeten worden aangevoerd zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden. Na indiening van het wrakingsverzoek wordt de procedure immers direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij of zij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
3.3.
Voor zover de door verzoekers aangevoerde omstandigheden zien op de zitting van
1 februari 2022, geldt dat deze hen al tijdens die zitting bekend zijn geworden, terwijl het wrakingsverzoek pas is gedaan tijdens de descente op 3 maart 2022. Voor het tijdsverloop van ruim een maand is door verzoekers geen redelijke verklaring gegeven. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat het wrakingsverzoek, voor zover dit berust op omstandigheden die zich hebben voorgedaan tijdens de zitting van 1 februari 2022, te laat is ingediend en dat verzoekers in zoverre niet kunnen worden ontvangen in hun verzoek. Grond 7 is bovendien pas toegevoegd nadat het onderhavige wrakingsverzoek al was ingediend, terwijl verzoekers ook met dit punt sinds 1 februari 2022 bekend waren. Deze grond zal daarom niet in de beoordeling worden betrokken.
3.4.
De wrakingskamer voegt hieraan volledigheidshalve nog het volgende toe. Verzoekers zijn kennelijk ongelukkig met het verloop van de zitting van 1 februari 2022. De voorzieningenrechter heeft er echter terecht op gewezen dat verzoekers, bijgestaan door mr. Dekkers, zelf ter zitting van 1 februari 2022 met [belanghebbende(n)] de afspraak hebben gemaakt om verder te praten over de suggestie van de voorzieningenrechter om naast de thans bestaande schutting een tweede schutting te plaatsen om te voorkomen dat zij nieuwe geschillen zouden krijgen over een gezamenlijke schutting, dat de zaak in afwachting daarvan zou worden aangehouden en dat – zo nodig – een voortzetting zou worden bepaald. Zij heeft er evenzeer terecht op gewezen dat verzoekers daartoe in het geheel niet verplicht waren en dat zij toen bijvoorbeeld ook vonnis hadden kunnen vragen.
3.5.
De wrakingskamer buigt zich nu over de wrakingsgronden die de descente op 3 maart 2022 betreffen. Zij begrijpt uit het verzoek en de gegeven toelichting dat verzoekers als gevolg van de gang van zaken tijdens de descente, de houding en de wijze van vraagstelling van de voorzieningenrechter de subjectieve indruk hebben gekregen dat hun zaak niet op een onpartijdige wijze wordt behandeld. De vraag is of deze vrees voor vooringenomenheid van de voorzieningenrechter objectief gerechtvaardigd is en of aan het toetsingscriterium zoals genoemd in 3.1 is voldaan.
3.6.
Een descente is een zitting die plaatsvindt op de plek waar de oorzaak van het geschil zichtbaar is of waar het geschil zich afspeelt. Het doel van een descente is niet alleen dat de rechter de feitelijke situatie met eigen ogen kan waarnemen, maar ook dat partijen inlichtingen kunnen verstrekken en dat een mogelijke schikking kan worden beproefd. De rechter heeft tijdens een descente een grote mate van rechterlijke vrijheid om de gang van zaken te bepalen en te reageren op de stellingen van partijen. De rechter bepaalt welke inlichtingen hij of zij voor een goede beoordeling van de zaak (nog) nodig heeft.
3.7.
Verzoekers voeren aan dat de voorzieningenrechter (1.) zich tijdens de descente alleen heeft gericht op de actuele feitelijke situatie in de tuinen. Zoals de voorzieningenrechter heeft toegelicht, heeft zij bij aanvang van de descente aangegeven dat zij eerst in de tuinen wilde kijken om een indruk te krijgen van de feitelijke situatie op dat moment, om daarna aan de gerechtsdeurwaarder te vragen hoe de situatie was toen hij deze had waargenomen. Dit voornemen volgt ook expliciet uit het door de voorzieningenrechter opgemaakte proces-verbaal. Vaststaat dat de descente slechts omstreeks 20 minuten had geduurd op het moment dat de voorzieningenrechter werd gewraakt en dat er voor die descente oorspronkelijk omstreeks anderhalf uur was uitgetrokken. Door de wraking heeft de voorzieningenrechter niet de kans gekregen om in gesprek te gaan met de gerechtsdeurwaarder. Uit de vraagstelling voorafgaand aan het wrakingsverzoek kan, anders dan verzoekers lijken te betogen, niet worden afgeleid dat de voorzieningenrechter niet van plan was om in haar vonnis te oordelen over de vraag of al op een eerder moment dwangsommen waren verbeurd. Zoals ook uit de toelichting van de voorzieningenrechter blijkt, is het aan haar als rechter om, na hoor en wederhoor, te beoordelen welke feiten relevant zijn voor de beoordeling en welke niet. In het licht van de context en het doel van de descente zoals hiervoor onder 3.6 beschreven, is de omstandigheid dat de rechter aan het begin van de descente ervoor heeft gekozen eerst de huidige situatie op te nemen, niet onbegrijpelijk. Het geeft geen aanleiding om aan te nemen dat de rechter vooringenomen is of dat de bij verzoekers hiervoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.8.
Ook uit de omstandigheid (3.) dat de voorzieningenrechter de tuinen heeft betreden terwijl de gerechtsdeurwaarder nog niet aanwezig was, blijkt niet dat de vrees voor vooringenomenheid van de voorzieningenrechter objectief gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter heeft toegelicht dat de zaak feitelijk speelt tussen de partijen die beiden (vergezeld van hun advocaten) al wel aanwezig waren en dat zij partijen ter plaatse ook te kennen heeft gegeven dat zij eerst zelf de feitelijke situatie wilde bekijken en daarna de gerechtsdeurwaarder wilde bevragen over hoe hij de situatie eerder had waargenomen. Dat de voorzieningenrechter bij die stand van zaken al voordat de deurwaarder (die even later bij de descente aansloot) aanwezig was de tuinen is gaan bekijken, is niet onbegrijpelijk en valt binnen de rechterlijke vrijheid bij een descente zoals omschreven onder 3.6.
3.9.
Verzoekers voeren verder aan dat zij de indruk hadden dat de voorzieningenrechter partijdig is (2.) omdat zij uitging van de situatie waarin partijen met elkaar in onderhandeling waren, terwijl verzoekers enkel wilden dat het arrest van het Hof zou worden uitgevoerd. De voorzieningenrechter heeft toegelicht dat zij tijdens de descente heeft gepoogd na te gaan wat er sinds de zitting van 1 februari 2022 precies was gebeurd. Partijen hadden toen immers afgesproken om met elkaar verder in gesprek te gaan over het idee om naast de bestaande schutting een tweede schutting te plaatsen en om de zaak in afwachting daarvan aan te houden. De voorzieningenrechter heeft verder toegelicht dat zij tijdens de descente zag dat de aannemer inmiddels was begonnen aan de bouw van de fundering en de muur, maar ook dat de bestaande schutting deels was afgebroken, zodat het haar niet direct duidelijk was hoe het overleg over een eventuele tweede schutting was verlopen. De wrakingskamer begrijpt uit de toelichting van de voorzieningenrechter dat zij met haar vragen en opmerkingen over de onderhandelingen wilde achterhalen wat de voortgang was sinds de aanhouding van de zaak. De wrakingskamer acht dit – gelet op het verloop van het geschil – alleszins begrijpelijk en in lijn met de taak van de rechter, zodat ook dit niet kan leiden tot het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid.
3.10.
De omstandigheden 4. en 5 betreffen in wezen de manier waarop verzoekers door de voorzieningenrechter zijn bejegend. Omdat alleen [verzoeker(s)] aanwezig was tijdens de descente, ziet dit concreet op de manier waarop hij door de voorzieningenrechter is bevraagd tijdens de decente. Met de vraag of de afstand tussen de schutting en de werkelijke erfgrens inderdaad het door haar aangewezen aantal centimeters betrof heeft de voorzieningenrechter opheldering willen vragen. Dit is in lijn met de taak van de rechter tijdens een descente en hierop kan geen objectieve vrees voor vooringenomenheid worden gebaseerd. Haar opmerking dat ‘het plaatsen van een schutting toch geen tien jaar zou gaan duren’ was naar haar eigen zeggen minder handig, maar daaraan kunnen verzoekers evenmin de vrees ontlenen dat de voorzieningenrechter vooringenomen is.
3.11.
Dit zelfde geldt voor het verwijt (onder 6.) dat uit de vraagstelling bleek dat de voorzieningenrechter het dossier onvoldoende had gelezen. De wrakingskamer kan overigens niet vaststellen dat dit verwijt juist is.
3.12.
De slotsom is dat het verzoek om wraking van de voorzieningenrechter wordt afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekers p/a hun advocaat mr. Dekkers;
• verweerders in de hoofdzaak p/a hun advocaat mr. Vroegindeweij;
• de gerechtsdeurwaarder mr. S. Nocco;
• de voorzieningenrechter;
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, J.E. Bierling en E.A.W. Schippers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.