ECLI:NL:RBDHA:2022:3435

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
C/09/627803 / KG RK 22-413
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verklaard wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

Op 11 april 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich in twee strafzaken als verdachte bevond. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. M.M. Meessen, de rechter die de zaken zou behandelen. De verzoeker stelde dat de rechter bevooroordeeld was omdat deze had besloten om de twee zaken, die beide betrekking hadden op belediging, gevoegd te behandelen. Volgens de verzoeker negeerde de rechter bewijsmateriaal dat voor hem pleitte en was de beslissing om de zaken te voegen een aanwijzing voor partijdigheid.

De wrakingskamer overwoog dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing om de zaken te voegen een gangbare procedure is en dat de rechter niet vooruitliep op een inhoudelijke beoordeling van de zaken. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat er bovendien niet toe dat een (tussen)beslissing van een rechter als grond voor wraking kan dienen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en dat er geen reden was voor een mondelinge behandeling van het verzoek.

De beslissing van de wrakingskamer was dat het verzoek tot wraking werd afgewezen en dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/15
zaak- /rekestnummer: C/09/627803 / KG RK 22-413
Beslissing van 11 april 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. M.M. Meessen,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
mr. S. van Holsteijn, officier van justitie

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 24 maart 2022 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met parketnummers 09/024466-22 en 09/033010-22 tegen verzoeker als verdachte. De rechter heeft ter zitting van 24 maart 2022 bepaald dat deze zaken gevoegd worden behandeld.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker vindt dat hij door de beslissing van de rechter om beide zaken gevoegd te behandelen redenen heeft om aan te nemen dat de rechter bevooroordeeld is. Door zich op het standpunt te stellen dat beide zaken verband met elkaar houden, negeert de rechter volgens verzoeker bewijsmateriaal dat voor hem pleit.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Verzoeker vindt de rechter vooringenomen omdat deze volgens hem een onjuiste beslissing heeft genomen door te bepalen dat de zaken met voormelde parketnummers gevoegd worden behandeld. Hieromtrent overweegt de wrakingskamer dat uit het proces-verbaal blijkt dat de zaken gevoegd zijn, omdat er volgens de rechter gelet op de tenlastegelegde feiten (beide belediging) sprake is van een relevant verband tussen de zaken en het de officier van justitie in dit geval ook vrij had gestaan om de zaken op één dagvaarding aan te brengen. Dit is een gangbare grondslag voor voeging. Uit het proces-verbaal blijkt ook dat verzoeker de aanwezigheid van deze grondslag erkent. Hij verzet zich echter tegen de voeging, omdat bij een gezamenlijke behandeling van de zaken de schijn wordt versterkt dat hij beledigend van aard is, terwijl verzoeker betwist dat hij dat is. Anders dan verzoeker kennelijk meent is de rechter met de beslissing om te voegen, gelet op de grondslag van die beslissing, niet vooruitgelopen op een inhoudelijke beoordeling van de zaken.
3.3.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Dit kan anders zijn, als de motivering van de tussenbeslissing zodanig gebrekkig is dat deze grond vormt voor wraking. Ook hierbij is uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is alleen anders als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Dat is, zoals ook volgt uit hetgeen onder 3.2 is overwogen, hier niet aan de orde.
3.4.
Uit het vorenstaande volgt dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond en daarom niet toewijsbaar is. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien de kennelijke ongegrondheid van het verzoek niet toegekomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
  • verzoeker,
  • de officier van justitie,
  • de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Brandt, M.J. Alt-van Endt en S.M. Krans, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Diephuis-Timmer en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.