ECLI:NL:RBDHA:2022:3429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/4087
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning regulier voor slachtoffers van mensenhandel na beëindiging strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd gekregen op basis van tijdelijke humanitaire gronden, nadat hij aangifte had gedaan van mensenhandel. Echter, op 30 juli 2020 heeft het Openbaar Ministerie (OM) besloten dat er geen sprake was van mensenhandel en heeft de staatssecretaris de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 23 februari 2022 behandeld. Eiser was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet aanwezig was. De rechtbank overwoog dat de intrekking van de verblijfsvergunning rechtmatig was, omdat de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend niet meer vervuld waren. De rechtbank stelde vast dat er geen strafrechtelijk onderzoek meer liep en dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning terecht had ingetrokken. Eiser's beroep op artikel 8 van het EVRM werd verworpen, omdat hij niet had aangetoond dat hij in Nederland een privéleven had opgebouwd. De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht niet was geschonden en dat het beroep ongegrond was. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4087

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 maart 2021 (primair besluit) heeft verweerder de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van eiser met ingang van 30 juli 2020 ingetrokken.
In het besluit van 11 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geb. datum] 1987 en heeft de Algerijnse nationaliteit. Op 14 juli 2020 heeft hij bij de politie aangifte gedaan van mensenhandel. De kennisgeving van de aangifte is ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Bij besluit van 15 juli 2020 heeft verweerder aan eiser een reguliere verblijfsvergunning onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ verleend voor de periode van 14 juli 2020 tot 14 juli 2021.
2. Op 30 juli 2020 heeft het OM [1] eiser bericht dat zijn zaak voortijdig wordt beëindigd, omdat er in zijn situatie geen sprake is van mensenhandel. Daarop heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser bij het primaire besluit met ingang van 30 juli 2020 ingetrokken. Tevens is aan eiser een terugkeerverplichting opgelegd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
3. Op wat eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd, wordt in het hiernavolgende ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beoordelingskader
4. Op grond van artikel 19 van de Vw [2] in samenhang met artikel 18, eerste lid, onder f, van de Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.
Op grond van artikel 3.48, eerste lid, onder a, van het Vb [3] kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling die slachtoffer-aangever is van mensenhandel, voor zover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan.
In hoofdstuk B8/3.2 van de Vc [4] is bepaald dat verweerder de verblijfsvergunning van een slachtoffer van mensenhandel dat aangifte heeft gedaan of anderszins heeft meegewerkt intrekt als geen sprake meer is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan of waaraan op andere wijze medewerking is verleend.
Intrekking van de verblijfsvergunning
5. Uit de brief van 30 juli 2020 blijkt dat het OM na bestudering van de aangifte van eiser tot het oordeel is gekomen dat er in zijn situatie geen sprake is van mensenhandel. Daarom is de zaak voortijdig beëindigd. Nu er geen sprake meer is van een strafrechtelijk onderzoek, heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser gelet op het hierboven weergegeven beoordelingskader kunnen intrekken. Dat eiser tegen de beslissing van het OM beklag heeft ingediend bij het gerechtshof maakt dit niet anders. Er is ook geen sprake van rechtmatig verblijf gedurende beklag bij het gerechtshof. [5]
6. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder zijn verblijfsvergunning niet met terugwerkende kracht tot 30 juli 2020 mocht intrekken. Uit Richtlijn 2004/81/EG [6] , noch uit Richtlijn 2011/36/EU [7] volgt dat dit niet mogelijk is. Artikel 14, aanhef en onder e, van Richtlijn 2004/81/EG bepaalt juist dat de verblijfsvergunning te allen tijde kan worden ingetrokken indien de voorwaarden voor afgifte niet langer vervuld zijn en wanneer de bevoegde autoriteiten besluiten de procedure stop te zetten. Dat is hier aan de orde: de bevoegde autoriteit, in dit geval het OM, heeft het strafrechtelijk onderzoek in eisers zaak op 30 juli 2020 beëindigd. Verweerder heeft bovendien niet het vertrouwen gewekt dat de verblijfsvergunning niet met terugwerkende kracht zou worden ingetrokken, aangezien eiser in het besluit van 15 juli 2020 al is gewezen op de voorwaarden hiervan als genoemd in artikel 3.48, eerste lid, onder a, van het Vb. De intrekking werkt dan ook terug tot het tijdstip waarop niet meer werd voldaan aan de voorwaarden waaronder de verblijfsvergunning is verleend, te weten 30 juli 2020.
7. Door de intrekking van de verblijfsvergunning had eiser geen rechtmatig verblijf meer en daarmee een vertrekplicht. Verweerder heeft daarom terecht op grond van artikel 62a van de Vw een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd. Ten aanzien van eisers beroep op artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn [8] wordt overwogen dat indien eiser meent dat hij vanwege een schrijnende situatie of andere (humanitaire) redenen recht heeft op een verblijfsvergunning dan wel op een andere vorm van toestemming tot verblijf, hij een daartoe strekkende aanvraag kan indienen. Van bijzondere omstandigheden die aan het opleggen van een terugkeerbesluit in de weg dienden te staan, is vooralsnog niet gebleken.
8. Eiser heeft ook een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM [9] . Hij heeft echter niets aangevoerd om te onderbouwen op welke manier hij in Nederland invulling geeft dan wel heeft gegeven aan zijn gestelde privéleven. De omstandigheden die hij aanhaalt, te weten de bedreigingen en uitbuiting door zijn ex-echtgenote, hebben daar geen betrekking op. Bovendien heeft eiser het grootste deel van zijn leven in Algerije doorgebracht en is niet gebleken dat hij daar geen privéleven meer zou hebben of zou kunnen opbouwen. De rechtbank volgt verweerder dan ook in het standpunt dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet leidt tot schending van het recht op privéleven zoals dat is neergelegd in artikel 8 van het EVRM.
9. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. Een bestuursorgaan mag volgens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [10] slechts van het horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Openbaar Ministerie.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Vreemdelingencirculaire.
5.Zie het Besluit van de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 20 juli 2012, nummer WBV 2012/16, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Richtlijn van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie.
7.Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan.
8.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
10.Algemene wet bestuursrecht.