ECLI:NL:RBDHA:2022:3418

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
NL22.4064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag van een statushouder in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een asielaanvraag. Eiseres, een statushouder in Duitsland, had haar aanvraag voor internationale bescherming in Nederland ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat Duitsland haar verdragsverplichtingen niet zou naleven. De rechtbank benadrukte dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat andere EU-lidstaten hun verplichtingen onder het Vluchtelingenverdrag en andere relevante verdragen respecteren, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat dit niet het geval is.

Tijdens de zitting op 6 april 2022 in Breda, waar eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, werd ook een tolk ingeschakeld. De rechtbank concludeerde dat eiseres toegang had tot medische zorg en sociale voorzieningen in Duitsland, en dat zij zelf verantwoordelijk was voor het verbeteren van haar situatie. De rechtbank wees erop dat eiseres nog niet alle mogelijkheden had uitgeput om haar situatie in Duitsland te verbeteren, zoals het zoeken naar werk of het indienen van een aparte aanvraag voor verblijf in Nederland op reguliere gronden.

De rechtbank oordeelde verder dat de aanwezigheid van de echtgenoot van eiseres in Nederland geen invloed had op de beslissing, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4064
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 april 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is A.Solomon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat eiseres internationale bescherming in Duitsland geniet.
2. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat de lidstaten van de EU de verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM [1] en artikel 3 van het Antifolterverdrag naleven, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat het land waarnaar de vreemdeling zal terugkeren zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Het ligt op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat zich in haar zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat Duitsland haar verdragsverplichtingen niet na zal komen.
Hiervoor geldt wel een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. De betrokkene moet in een “toestand van zeer verregaande materiele deprivatie” komen vanwege de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaten, zodanig dat zij niet kan voorzien in de belangrijkste basisbehoeften. [2]
3. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd om aan te tonen dat Duitsland haar verdragsverplichtingen richting eiseres niet zal naleven. Eiseres stelt toegang gehad te hebben tot medische zorg en scholing te hebben gevolgd. Ook heeft zij leefgeld ontvangen en in een groepswoning gewoond. Hieruit blijkt dat zij toegang heeft tot de sociale voorzieningen in Duitsland. In zoverre eiseres stelt niet uit de groepswoning weg te kunnen omdat ze geen geld of werk heeft, heeft verweerder terecht overwogen dat eiseres zelf inspanningen dient te verrichten om haar situatie te verbeteren en om zich bij problemen te wenden tot de Duitse autoriteiten. Uit haar relaas blijkt dat hier nog mogelijkheden toe zijn. Zo kan zij onder andere meer inspanningen verrichten om betaald werk te krijgen en heeft zij haar beklagmogelijkheden bij de Duitse autoriteiten nog niet uitgeput.
4. Verweerder heeft terecht gesteld dat het feit dat de echtgenoot van eiseres in Nederland verblijft aan bovenstaande conclusie niets wijzigt. De rechtbank begrijpt dat eiseres graag met haar echtgenoot in één land wil verblijven. Hiertoe dient zij echter een aparte aanvraag te doen. Verweerder is niet verplicht om ambtshalve te toetsen of eiseres in aanmerking komt voor een verblijf op reguliere gronden.
5. Voor het toepassen van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening [3] om het verzoek van eiseres om internationale bescherming in de Nederlandse asielprocedure bestaat geen aanleiding nu het hier niet gaat om toepassing van de Dublinverordening, maar om een niet-ontvankelijk verklaring omdat eiseres in Duitsland internationale bescherming geniet.
6. Dit alles leidt tot het oordeel dat verweerder de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Ibrahim van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:219).
3.Verordening nr. (EU) 604/2013.