ECLI:NL:RBDHA:2022:3409

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
NL22.5180
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Poolse vreemdeling in Nederland na niet-naleving van terugkeerplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Poolse vreemdeling, eiser, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring was gesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Eiser had eerder een terugkeerbesluit ontvangen, maar was na kort verblijf in België en Duitsland teruggekeerd naar Nederland zonder aan zijn vertrekplicht te voldoen. De rechtbank oordeelde dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen had onttrokken en niet voldoende had meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en dat er geen aanleiding was voor het opleggen van een minder ingrijpende maatregel. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij over voldoende middelen beschikte om zelfstandig te vertrekken en dat hij niet langer dakloos was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten tot bewaring van eiser, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5180

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.S. Dobosz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.M.V. Bandhoe, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B.K. Stappers Karpinska. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Poolse nationaliteit te bezitten.
2. Bij besluit van 21 april 2021 heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat hij het grondgebied binnen 28 dagen moet verlaten. Eiser heeft verklaard dat hij daarna is vertrokken naar België. Omdat eiser daar geen werk kon vinden, is hij na een paar dagen vertrokken naar Duitsland. Eiser verbleef daar ook een aantal dagen om werk te zoeken. Vervolgens is hij teruggekeerd naar Nederland. [2]
Maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden staat in de maatregel vermeld dat eiser:
-
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;-
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;-
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;-
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer.
En als lichte gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
-
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
-
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Ter zitting heeft verweerder de lichte grond 4c laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag ligt.
5. Eiser betwist alle aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden. Daarnaast stelt hij dat verweerder in zijn geval had moeten volstaan met het opleggen van een minder ingrijpende maatregel.
6. Ten aanzien van de zware grond 3b stelt eiser dat hij zich niet aan het toezicht heeft onttrokken. Hij wist namelijk niet dat hij niet terug mocht keren naar Nederland en dat er bepaalde verplichtingen voor hem gelden. Ten tijde van de beschikking op 21 april 2021 was het arrest FS nog niet gewezen. Eiser is van mening dat hij mocht inreizen zonder zich te houden aan een meldplicht. Ten aanzien van de zware grond 3c voert eiser aan dat hij Nederland heeft verlaten en dat geen sprake is van een voortzetting van zijn vorige verblijf. Eiser leeft nu namelijk geen zwervend bestaan meer, hij woont bij een vriendin.
7. Het Hof [4] heeft in het arrest FS [5] geoordeeld dat om opnieuw in aanmerking te komen voor een verblijfsrecht op hetzelfde grondgebied krachtens artikel 6, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn [6] , de burger van de Unie ten aanzien van wie een verwijderingsbesluit is genomen, het grondgebied van het gastland niet alleen fysiek moet hebben verlaten, maar ook zijn verblijf op dat grondgebied daadwerkelijk en effectief moet hebben beëindigd, zodat bij zijn terugkeer naar dat grondgebied niet kan worden aangenomen dat zijn verblijf in werkelijkheid een voortzetting is van zijn eerdere verblijf op dat grondgebied.
8. Uit de verklaringen zoals afgelegd door eiser tijdens het verhoor in het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit en tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel moet worden afgeleid dat eiser niet daadwerkelijk is vertrokken uit Nederland. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij na de ontvangst van de beschikking van 21 april 2021 het Nederlands grondgebied heeft verlaten, maar dat hij na verblijf van een paar dagen in zowel België als Duitsland weer naar Nederland is teruggekeerd. Hij is in totaal ongeveer een week weggeweest. Eiser heeft verklaard dat hij in België en Duitsland heeft geprobeerd werk te vinden, maar dat is naar zijn zeggen niet gelukt. [7] Ook heeft hij verklaard dat hij dacht dat hij gewoon mocht terugkomen na vertrek uit Nederland en dat hij het liefst hier zou willen blijven. Eiser stelt niet naar Polen te willen terugkeren omdat hij naar zijn zeggen totaal geen binding meer heeft met Polen. [8] Uit deze verklaringen in onderlinge samenhang blijkt dat eiser de intentie had om zijn verblijf in Nederland voort te zetten. Niet is gebleken van concrete pogingen van eiser om in België of Duitsland werk te vinden. Verder moet de duur van het gestelde verblijf in die lidstaten te beperkt worden geacht om in het algemeen een reëel uitzicht op het vinden van werk aan te nemen. Gezien de overige verklaringen van eiser moet daarom worden aangenomen dat eiser na ontvangst van het terugkeerbesluit is weggegaan met de vooropgezette bedoeling om zo snel mogelijk weer terug te keren. Nu hij hiermee niet heeft voldaan aan zijn vertrekplicht, verblijft eiser illegaal in Nederland en had hij zich in verband hiermee moeten melden bij de Nederlandse autoriteiten [9] , wat hij niet heeft gedaan. Aldus heeft eiser zich aan het toezicht in het kader van de Vreemdelingenwetgeving onttrokken. Dat de uitleg van de terugkeerverplichting zoals die volgt uit het arrest FS niet op eiser van toepassing zou zijn omdat dit arrest is gewezen na het aan hem uitgereikte terugkeerbesluit, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft er niet op mogen vertrouwen dat de op hem rustende terugkeerverplichting niet tot een daadwerkelijke terugkeer hoefde te leiden. De zware gronden 3b en 3c zijn dus feitelijk juist.
9. Ten aanzien van zware grond 3d stelt eiser dat hij op 22 april 2022 een afspraak heeft bij de ambassade om een nieuw paspoort aan te vragen. Eiser was zijn paspoort verloren en hij wist niet dat hij dit moest melden. Hij dacht namelijk dat dit alleen vereist was in het geval zijn paspoort was gestolen.
10. Vaststaat dat eiser niet beschikt over documenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Uit eisers verklaringen volgt dat hij zijn paspoort is kwijtgeraakt. Dit neemt eisers verplichting om mee te werken aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit echter niet weg. Dit houdt onder meer in dat hij zich moet inspannen om zo snel mogelijk in het bezit te komen van documenten waarmee hij zich kan identificeren. Eiser heeft de in verband hiermee gestelde afspraak met de Poolse ambassade niet onderbouwd. Verder laat de gestelde afspraak onverlet dat hij de eerste maanden na het verlies van zijn paspoort geen actie heeft ondernomen om aan documenten te komen, als gevolg waarvan hij zich tot op heden niet kan identificeren. Eiser werkt daardoor onvoldoende mee aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De zware grond 3d is feitelijk juist.
11. Eiser kan zich ook niet verenigen met de zware grond 3i. Hoewel hij liever in Nederland zou blijven, weet hij dat hij het grondgebied moet verlaten. Hij heeft Nederland al eens eerder verlaten, zo stelt hij.
12. De maatregel vermeldt als onderbouwing voor het aannemen van deze grond dat eiser tijdens het gehoor inbewaringstelling heeft verklaard dat hij liever in Nederland zou willen blijven en tijdens het ophoudingsgehoor dat hij niet terug wil naar Polen. Ook is gebleken dat eiser geen aantoonbare actie heeft ondernomen om zelfstandig terug te keren. De rechtbank stelt vast dat eiser volgens het proces-verbaal van het gehoor M110 heeft verklaard dat hij het liefst in Nederland blijft, maar ook dat het hem duidelijk is dat hij terug moet en dat hij dat prima vindt als het niet anders kan. [10] Dat eiser aangeeft dat hij liever niet teruggaat en dat eiser vooralsnog niets heeft ondernomen om terug te kunnen keren, betekent niet dat hij daarmee daadwerkelijk te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer. Uit de maatregel blijkt niet waar verweerder die conclusie verder op heeft gebaseerd. De zware grond 3i is daarom onvoldoende gemotiveerd.
13. Nu de zware gronden 3b, 3c en 3d echter feitelijk juist zijn en deze gronden de maatregel van bewaring zelfstandig kunnen dragen, leidt het voorgaande niet tot een geslaagd beroep. Ook betekent dit dat de vraag of de lichte grond 4d terecht is tegengeworpen niet beantwoord hoeft te worden.
Lichter middel
14. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, heeft eiser aangevoerd dat hij beschikt over voldoende middelen om uit te reizen, dat hij niet langer dakloos is en dat hij eerder ook uit Nederland is vertrokken.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat, gezien de aanwezige gronden voor inbewaringstelling, geen aanleiding bestaat voor het opleggen van een minder ingrijpende maatregel. Niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onevenredig bezwarend maken. Hiervoor is al vastgesteld dat van daadwerkelijk eerder vertrek uit Nederland geen sprake is geweest. Ook heeft eiser nadrukkelijk uitgesproken dat hij niet naar Polen wenst terug te keren omdat hij daar niets meer heeft en dat hij in Nederland wil blijven om werk te vinden. Dat eiser tevens zegt zelfstandig te willen vertrekken en dat hij naar zijn zeggen over voldoende middelen beschikt om uit te reizen, noch de omstandigheid dat hij stelt een vaste verblijfplaats te hebben neemt het risico op onttrekking voldoende weg.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Pagina 2 en 3 van het proces-verbaal van verhoor door de politie eenheid Rotterdam, Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) d.d. 25 maart 2022.
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie.
5.22 juni 2021, zaak C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506.
6.Richtlijn 2004/38/EG.
7.Pagina 2 en 3 van het proces-verbaal van verhoor HV12 van de politie eenheid Rotterdam, AVIM van 25 maart 2022.
8.Pagina 2 van het proces-verbaal van gehoor M110 van de politie eenheid Rotterdam, AVIM. Identificatie en Mensenhandel van 25 maart 2022.
9.Artikel 4.39 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
10.Pagina 2.