ECLI:NL:RBDHA:2022:3406
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag door prematuur ingediende ingebrekestelling
In deze zaak heeft eiseres, een asielzoekster, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag was op 4 november 2019 ingediend, en volgens de Vreemdelingenwet 2000 had de beslistermijn zes maanden moeten zijn. Eiseres heeft verweerder op 8 april 2020 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder uiterlijk op 4 mei 2020 een beslissing had moeten nemen, maar dat de ingebrekestelling niet aan de wettelijke voorwaarden voldeed die vereist zijn voor het indienen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. Gezien de prematuriteit van de ingebrekestelling, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat eiseres niet in haar verzoek om een verblijfsvergunning kan worden ontvangen, omdat de procedure niet correct is gevolgd. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.