ECLI:NL:RBDHA:2022:3378

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5957
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om financiële compensatie voor gedeeltelijke waarneming van de kapiteinsfunctie binnen Defensie

In deze zaak heeft eiser, een opperwachtmeester instructeur, verzocht om financiële compensatie voor het waarnemen van de kapiteinsfunctie ‘projectofficier Open Source Intelligence’ (OSI) gedurende 22 maanden. Eiser stelt dat hij alle taken van deze functie heeft vervuld, omdat er geen andere militair beschikbaar was. De Staatssecretaris van Defensie heeft echter het verzoek afgewezen, met het argument dat eiser slechts een beperkt deel van de taken heeft uitgevoerd en niet kan aantonen dat hij formeel was aangewezen om de functie waar te nemen.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 30 maart 2022, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder, mr. P.M. van der Weijden, aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat eiser weliswaar een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het oprichtingsproces van de eenheid 109, maar dat zijn werkzaamheden niet kunnen worden gekwalificeerd als het nagenoeg volledig waarnemen van de kapiteinsfunctie. De rechtbank wijst erop dat eiser tijdens de projectperiode niet continu aan het project heeft gewerkt en dat hij ook zijn eigen taken heeft uitgevoerd.

De rechtbank concludeert dat de norm van goed werkgeverschap niet zo ver strekt dat verweerder verplicht is om financiële compensatie toe te kennen voor gedeeltelijke waarneming van een functie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5957

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en

de Staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers rekest afgewezen.
Bij besluit van 29 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting heeft plaatsgevonden via een beeldverbinding op 30 maart 2022. Daaraan namen deel eiser en namens verweerder mr. P.M. van der Weijden, kolonel [A], majoor [B] en majoor [C].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?1. Eiser vroeg in december 2020 om financiële compensatie omdat hij de kapiteinsfunctie ‘projectofficier Open Source Intelligence’ (OSI) gedurende 22 maanden (juni 2018 - februari 2020) volledig zou hebben waargenomen. Als opperwachtmeester instructeur (owi) vervulde hij feitelijk als enige alle taken van de kapiteinsfunctie. Eiser is gevraagd het oprichtingsproces van 109 OSINTCIE (hierna 109) te ondersteunen, hij was voorzien als toekomstig compagniesadjudant van die compagnie en heeft die functie ook gekregen.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Het standpunt van verweerder is dat eiser slechts een beperkt deel van de taken van de kapiteinsfunctie heeft kunnen vervullen. Eiser heeft verweerder er niet van kunnen overtuigen dat aan hem is opgedragen de kapiteinsfunctie te gaan waarnemen.
Wat vinden partijen in beroep?
3.1.
Eiser stelt dat aangezien voor de functie van projectofficier in de rang van kapitein geen militair is gevonden, hij als enige de taken van projectofficier OSI in de volle omvang heeft waargenomen op verzoek en mandaat van de commandanten van JISTARC. Eiser heeft in totaal drieprojectleiders ondersteund, heeft management- en sturingsinformatie en ook advies gegeven op alle vlakken voor de op te richten eenheid. Eiser is geconsulteerd bij het zoeken naar de eerste commandant van de eenheid en heeft veel (over)uren gewerkt. Volgens eiser was sprake van ‘informele waarneming’.
3.2.
Verweerder vindt dat de door eiser verrichte werkzaamheden zeer divers zijn en niet kwalificeren als projectfunctie. Eiser heeft daarnaast ook nog invulling gegeven aan zijn eigen organieke functie van Collator Senior bij 106 Inlichtingeneskadron (106 INLESK). Vanaf 30 september 2019 vervulde eiser de sleutelfunctie ‘Open Source Data Manager 109’ en werd hij bevorderd tot adjudant-onderofficier. Eiser heeft daarin uitstekend gefunctioneerd en daarvoor een functioneringsgratificatie gekregen omdat zijn taken werden verzwaard toen een andere sleutelfunctionaris uitviel.
Van de kapiteinsfunctie heeft eiser gefragmenteerde delen vervuld en hij is hier nooit voor aangewezen. Verweerder baseert zijn standpunt dat niet van ‘informele waarneming’ kan worden gesproken voorts op verklaringen van de toenmalige commandant van JISTARC kolonel [A] en projectleider majoor [B].
Wat zijn de regels?
4. Bij informele waarneming wordt door verweerder op basis van goed werkgeverschap en met toepassing van artikel 115 van het AMAR [1] in incidentele gevallen een compensatie toegekend. Een belangrijk vereiste daarvoor is dat de waargenomen functie ‘nagenoeg volledig’ wordt uitgeoefend. De norm van goedwerkgeverschap strekt niet zo ver dat verweerder gehouden zou zijn om ook bij gedeeltelijke waarneming een compensatie toe te kennen. [2]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Niet in geschil is dat eiser een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het oprichtingsproces van 109 en dat hij daarvoor niet is aangewezen. Feitelijk is eiser alle vrijheid en speelruimte gegeven om een rol binnen het oprichten van 109 te vervullen. Eiser heeft die rol opgepakt en werkzaamheden op zich genomen waartoe hij niet gehouden was. Zijn werkgever heeft daarvan voordeel gehad. Eiser heeft daarmee kunnen laten zien in aanmerking te komen voor een bevordering tot adjudant onderofficier.
6. Partijen verschillen over de vraag in welke omvang eiser de kapiteinsfunctie heeft uitgeoefend.
De rechtbank oordeelt dat in het bestreden besluit, zoals toegelicht ter zitting, deugdelijk is gemotiveerd dat de werkzaamheden van eiser niet zijn aan te merken als het nagenoeg volledig waarnemen van de functie. Niet in geschil is dat eiser tijdens de projectperiode niet continue werkzaamheden voor het project heeft verricht. Er waren ook periodes van luwte waarin eiser alleen zijn eigen functie uitoefende. Ook is niet gebleken dat eiser zijn eigen werkzaamheden voor 106 INLESK niet kon vervullen naast die voor het project. De oud-commandant JISTARC kolonel Van Dalen heeft in een tevredenheidsbetuiging opgenomen dat eiser bij de oprichting en opbouw van 109 een hoofdrol heeft gespeeld en omdat er geen project officier gevonden kon worden, eiser deze taak op zich heeft genomen. Hieruit kan de rechtbank niet opmaken dat eiser nagenoeg volledig de taken van de project officier heeft uitgeoefend. Daarbij komt dat de laatste projectleider, majoor Stijnman heeft verklaard dat in de meest drukke tijd maximaal één vergadering van één uur werd gehouden voor het project. De verklaring van luitenant R. Bruins van 7 februari 2022 die eiser heeft ingebracht, werpt geen ander licht op het geschilpunt. Hieruit kan veeleer worden afgeleid dat voor zover de werkzaamheden boven het eigen functieniveau lagen, die werden verricht met de verwachting dat daarvoor uiteindelijk een beloning zou kunnen komen in de vorm van een bevordering.
7. Voor zover eiser heeft beoogd dat verweerder hem op grond van goed werkgeverschap voor de gedeeltelijke waarneming van de kapiteinsfunctie een financiële compensatie had moeten toekennen, wijst de rechtbank op een overweging van de hoogste bestuursrechter [3] . “De norm van goed werkgeverschap reikt niet zo ver, dat de staatssecretaris, buiten de wettelijke regeling van artikel 22 van het AMAR in verbinding met artikel 11 van het IBM [4] , gehouden is om ook in een geval van gedeeltelijke waarneming een financiële compensatie toe te kennen. Dat artikel 17, zevende lid, van het IBBAD [5] voor burgerambtenaren wel voorziet in een financiële compensatie bij gedeeltelijke waarneming, maakt dat niet anders nu een dergelijke wettelijke voorziening voor militairen ontbreekt.”
8. De conclusie van de rechtbank is dat voor een compensatie geen aanleiding bestaat.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Algemenen militair ambtenarenreglement
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3274), zie ook AB 2019/176.
3.Zie vorige noot.
4.Inkomstenbesluit militairen
5.Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie