3.2.Verweerder vindt dat de door eiser verrichte werkzaamheden zeer divers zijn en niet kwalificeren als projectfunctie. Eiser heeft daarnaast ook nog invulling gegeven aan zijn eigen organieke functie van Collator Senior bij 106 Inlichtingeneskadron (106 INLESK). Vanaf 30 september 2019 vervulde eiser de sleutelfunctie ‘Open Source Data Manager 109’ en werd hij bevorderd tot adjudant-onderofficier. Eiser heeft daarin uitstekend gefunctioneerd en daarvoor een functioneringsgratificatie gekregen omdat zijn taken werden verzwaard toen een andere sleutelfunctionaris uitviel.
Van de kapiteinsfunctie heeft eiser gefragmenteerde delen vervuld en hij is hier nooit voor aangewezen. Verweerder baseert zijn standpunt dat niet van ‘informele waarneming’ kan worden gesproken voorts op verklaringen van de toenmalige commandant van JISTARC kolonel [A] en projectleider majoor [B].
4. Bij informele waarneming wordt door verweerder op basis van goed werkgeverschap en met toepassing van artikel 115 van het AMARin incidentele gevallen een compensatie toegekend. Een belangrijk vereiste daarvoor is dat de waargenomen functie ‘nagenoeg volledig’ wordt uitgeoefend. De norm van goedwerkgeverschap strekt niet zo ver dat verweerder gehouden zou zijn om ook bij gedeeltelijke waarneming een compensatie toe te kennen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Niet in geschil is dat eiser een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het oprichtingsproces van 109 en dat hij daarvoor niet is aangewezen. Feitelijk is eiser alle vrijheid en speelruimte gegeven om een rol binnen het oprichten van 109 te vervullen. Eiser heeft die rol opgepakt en werkzaamheden op zich genomen waartoe hij niet gehouden was. Zijn werkgever heeft daarvan voordeel gehad. Eiser heeft daarmee kunnen laten zien in aanmerking te komen voor een bevordering tot adjudant onderofficier.
6. Partijen verschillen over de vraag in welke omvang eiser de kapiteinsfunctie heeft uitgeoefend.
De rechtbank oordeelt dat in het bestreden besluit, zoals toegelicht ter zitting, deugdelijk is gemotiveerd dat de werkzaamheden van eiser niet zijn aan te merken als het nagenoeg volledig waarnemen van de functie. Niet in geschil is dat eiser tijdens de projectperiode niet continue werkzaamheden voor het project heeft verricht. Er waren ook periodes van luwte waarin eiser alleen zijn eigen functie uitoefende. Ook is niet gebleken dat eiser zijn eigen werkzaamheden voor 106 INLESK niet kon vervullen naast die voor het project. De oud-commandant JISTARC kolonel Van Dalen heeft in een tevredenheidsbetuiging opgenomen dat eiser bij de oprichting en opbouw van 109 een hoofdrol heeft gespeeld en omdat er geen project officier gevonden kon worden, eiser deze taak op zich heeft genomen. Hieruit kan de rechtbank niet opmaken dat eiser nagenoeg volledig de taken van de project officier heeft uitgeoefend. Daarbij komt dat de laatste projectleider, majoor Stijnman heeft verklaard dat in de meest drukke tijd maximaal één vergadering van één uur werd gehouden voor het project. De verklaring van luitenant R. Bruins van 7 februari 2022 die eiser heeft ingebracht, werpt geen ander licht op het geschilpunt. Hieruit kan veeleer worden afgeleid dat voor zover de werkzaamheden boven het eigen functieniveau lagen, die werden verricht met de verwachting dat daarvoor uiteindelijk een beloning zou kunnen komen in de vorm van een bevordering.
7. Voor zover eiser heeft beoogd dat verweerder hem op grond van goed werkgeverschap voor de gedeeltelijke waarneming van de kapiteinsfunctie een financiële compensatie had moeten toekennen, wijst de rechtbank op een overweging van de hoogste bestuursrechter. “De norm van goed werkgeverschap reikt niet zo ver, dat de staatssecretaris, buiten de wettelijke regeling van artikel 22 van het AMAR in verbinding met artikel 11 van het IBM, gehouden is om ook in een geval van gedeeltelijke waarneming een financiële compensatie toe te kennen. Dat artikel 17, zevende lid, van het IBBADvoor burgerambtenaren wel voorziet in een financiële compensatie bij gedeeltelijke waarneming, maakt dat niet anders nu een dergelijke wettelijke voorziening voor militairen ontbreekt.”
8. De conclusie van de rechtbank is dat voor een compensatie geen aanleiding bestaat.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.