ECLI:NL:RBDHA:2022:3362

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
NL21.17925
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag en ingebrekestelling

In deze zaak heeft eiser op 22 september 2020 een asielaanvraag ingediend. Het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om deze aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren, werd op 12 oktober 2020 genomen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank in Haarlem verklaarde dit beroep ongegrond op 23 november 2020. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter op 28 juli 2021 het hoger beroep van eiser gegrond verklaard en het eerdere besluit vernietigd. Eiser heeft vervolgens op 28 oktober 2021 verweerder in gebreke gesteld en op 16 november 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen termijn was gesteld voor het nemen van een nieuw besluit na de vernietiging door de Afdeling, en dat verweerder redelijkerwijs de gelegenheid moet krijgen om een zorgvuldig besluit te nemen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk is, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, en is openbaar gemaakt op 11 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17925
uitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Eiser heeft op 22 september 2020 een asielaanvraag ingediend in de zin van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Met het besluit van 12 oktober 2020 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het besluit van 12 oktober 2020 beroep ingesteld.
Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft bij uitspraak van 23 november 2020 het beroep van eiser ongegrond verklaard (zaaknummer NL20.18252).
Bij uitspraak van 28 juli 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het hoger beroep tegen de uitspraak van 23 november 2020 gegrond verklaard en het beroep tegen het besluit van 12 oktober 2020 gegrond verklaard (zaaknummer 202006295/1/V3). Zowel de uitspraak als het besluit zijn door de Afdeling vernietigd.
Op 28 oktober 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld.
Op 16 november 2021 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2. Eiser heeft verweerder op 28 oktober 2021 in gebreke gesteld.
3. In het verweerschrift van 24 november 2021 stelt verweerder zich op het standpunt dat de ingebrekestelling prematuur was en het beroep daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.1.
Uit de uitspraken van de Afdeling van onder andere 17 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3442) en 16 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:922) volgt dat, indien na vernietiging door de rechter geen termijn voor het nemen van een nieuw besluit is gesteld, het bestuursorgaan in beginsel dient te beslissen binnen dezelfde termijn als de termijn die gold voor het vernietigde besluit.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat door de Afdeling in de uitspraak van 28 juli 2021 geen termijn is gesteld voor het nemen van een nieuw besluit. Het betoog van eiser dat de onder 4.1. genoemde jurisprudentie dateert van voor de toeslagenaffaire, dat er te stringent naar zaken gekeken werd en dat uit de tekst van artikel 42, eerste lid, van de Vw niet volgt dat er een nieuwe termijn aanvangt na een gegrond beroep of hoger beroep, leidt niet tot het door hem beoogde resultaat. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder redelijkerwijs de gelegenheid moet krijgen om een zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd nieuw besluit te nemen. De wetgever heeft in artikel 42, eerste lid, van de Vw een termijn gesteld waarbinnen van verweerder kan worden verlangd dat een beschikking wordt gegeven op een aanvraag als die van eiser. Voor zover de rechter die een eerdere beschikking vernietigt daartoe aanleiding ziet, kan die rechter een kortere termijn stellen voor het nemen van een nieuwe beschikking. In het geval van eiser is dit niet gebeurd. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat desondanks van een kortere beslistermijn uitgegaan zou moeten worden. De stelling van eiser dat verweerder hem niet nader over de voortgang met betrekking tot de besluitvorming heeft bericht, maakt dat niet anders. Het betoog van eiser onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 mei 2014 (ECLI:EU:C:2014:302, arrest H.N.) dat verweerder in strijd handelt met het beginsel van behoorlijk bestuur en artikel 31, tweede en derde lid, van de Procedurerichtlijn leidt evenmin tot het door hem beoogde resultaat. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om te oordelen dat de termijn van zes maanden na de uitspraak onredelijk lang is, temeer nu artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten verplicht procedures in elk geval uiterlijk binnen 21 maanden af te ronden en deze bovengrens nog niet is overschreden.
4.3.
Gelet op het voorgaande diende verweerder, mede gelet op artikel 42, eerste lid, van de Vw, te beslissen binnen zes maanden na de dag van verzending van de uitspraak van 28 juli 2021. De beslistermijn eindigde op 28 januari 2022. Op het moment van de ingebrekestelling was de beslistermijn nog niet verstreken, zodat deze ingebrekestelling prematuur was.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.