ECLI:NL:RBDHA:2022:3362
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag en ingebrekestelling
In deze zaak heeft eiser op 22 september 2020 een asielaanvraag ingediend. Het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om deze aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren, werd op 12 oktober 2020 genomen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank in Haarlem verklaarde dit beroep ongegrond op 23 november 2020. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter op 28 juli 2021 het hoger beroep van eiser gegrond verklaard en het eerdere besluit vernietigd. Eiser heeft vervolgens op 28 oktober 2021 verweerder in gebreke gesteld en op 16 november 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen termijn was gesteld voor het nemen van een nieuw besluit na de vernietiging door de Afdeling, en dat verweerder redelijkerwijs de gelegenheid moet krijgen om een zorgvuldig besluit te nemen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk is, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, en is openbaar gemaakt op 11 april 2022.