ECLI:NL:RBDHA:2022:336
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielprocedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde J. Kaikai, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen bij besluit van 19 juli 2021. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij het beroep in Nederland kon afwachten met gebruikmaking van opvangvoorzieningen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 december 2021 behandeld, waarbij verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk, N.M. Faes-Matsko. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. F.F.M. van de Kamp. In de uitspraak van dezelfde dag in een andere zaak (NL21.12452) heeft de rechtbank het beroep van verzoeker ongegrond verklaard, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de Rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.