ECLI:NL:RBDHA:2022:3348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
Awb 20/4687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling voor langdurig verblijvende kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, bestaande uit een jongeman en zijn ouders, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, van Armeense nationaliteit, hadden een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van de Afsluitingsregeling voor langdurig verblijvende kinderen. Deze aanvraag werd in het primaire besluit van 1 november 2019 afgewezen, en het bezwaar hiertegen werd op 20 mei 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eisers behandeld op 24 februari 2022, waarbij eiser en zijn ouders aanwezig waren, maar de verweerder niet. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling, met name de eis dat de asielaanvraag ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar moest zijn ingediend. De rechtbank concludeerde dat de gevolgen van de afwijzing niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen van de Afsluitingsregeling. Daarnaast werd overwogen dat er geen sprake was van een beschermenswaardig gezinsleven of privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM, omdat de eisers nooit in het bezit waren geweest van een verblijfsvergunning. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4687

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedag] 1993,
V-nummer: [nummer], eiser,
mede namens
[vader](vader),
geboren op [geboortedatum],

[moeder] (moeder),

geboren op [geboortedatum],

[broer] (broer),

Geboren op [geboortedatum],
allen van Armeense nationaliteit en samen verder te noemen: eisers
(gemachtigde mr. C. Mayne),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.J. Schulte).

Procesverloop

In het besluit van 1 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen (hierna: de Afsluitingsregeling) afgewezen. [1]
In het besluit van 20 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak 19/8451, op 24 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is samen met zijn vader en moeder verschenen. Eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser, de hoofdpersoon in deze procedure, is in 2008 samen met zijn ouders en zijn
broer Nederland ingereisd. Op dat moment was eiser 14 jaar en 8 maanden oud. Op
4 september 2008 hebben zijn ouders mede namens eiser en zijn broer een asielaanvraag ingediend. Deze asielaanvraag is op 27 februari 2014 afgewezen. Aan de ouders van eiser is in 2014 een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 januari 2015 is de afwijzing van de asielaanvraag in rechte vast komen te staan. Ook sindsdien heeft eiser in Nederland verbleven zonder een vergunning tot verblijf te hebben.
Op 25 februari 2019 heeft eiser mede namens zijn ouders en zijn broer een aanvraag ingediend tot verlening van verblijf op grond van de Afsluitingsregeling. Verweerder heeft deze aanvragen afgewezen. Het huidige beroep richt zich tegen de afwijzing van deze aanvragen.
Wat vindt verweerder?
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat een geldige machtiging
tot voorlopig verblijf (mvv) ontbreekt. Weliswaar kan op grond van de Afsluitingsregeling een mvv-vrijstelling worden verleend wegens niet-tijdelijke humanitaire gronden, maar eiser voldoet niet aan voorwaarde b van de Afsluitingsregeling. Deze voorwaarde houdt samengevat in dat eisers asielaanvraag ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar moet zijn gedaan. Eiser was op het moment van zijn asielaanvraag 14 jaar en 8 maanden oud. Dat is dus 3 jaar en 4 maanden voor het bereiken van zijn 18e levensjaar.
Er is geen aanleiding om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de grenzen van de Afsluitingsregeling op te rekken. Het is inherent aan iedere termijnstelling dat zich een situatie kan voordoen waarbij (net) niet aan die termijn wordt voldaan. Er bestaat ook geen aanleiding om eiser op andere gronden vrij te stellen van het mvv-vereiste, zoals op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat er geen sprake is van beschermenswaardig gezins- en/of privéleven.
De kern van het geschil tussen partijen
3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet voldoet aan voorwaarde b van de
Afsluitingsregeling. De kern van het geschil ziet op de vraag of de toepassing van de Afsluitingsregeling leidt tot gevolgen die voor eiser niet in verhouding staan tot de doelen die met de Afsluitingsregeling zijn beoogd. Daarnaast is in geschil of het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op gezins- en privéleven ertoe moet leiden dat eiser een vergunning moet worden verleend. Ten slotte zijn partijen verdeeld over de vraag of verweerder heeft mogen afzien van het horen van eiser in de bezwaarfase.
Het oordeel van de rechtbank
Het oordeel samengevat
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om van zijn begunstigende beleid van de Afsluitingsregeling af te wijken. Het is namelijk niet aannemelijk dat de toepassing van de Afsluitingsregeling heeft geleid tot voor eiser onevenredige gevolgen.
Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM. Geen van de gezinsleden is in het bezit geweest van een verblijfsvergunning, zodat hun gezamenlijke terugkeer naar Armenië de uitoefening van het gezinsleven niet in de weg staat.
Ook is niet vast komen te staan dat sprake is van beschermenswaardig privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die tot de conclusie dienen te leiden dat het privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM dient te worden voortgezet in Nederland.
Ten slotte heeft verweerder kunnen afzien van het horen in bezwaar, omdat verweerder op grond van het bezwaarschrift aanstonds duidelijk was dat het bezwaar ongegrond was.
De rechtbank zal hierna uiteenzetten hoe zij tot dit oordeel komt.
Leidt toepassing van de Afsluitingsregeling tot voor eiser onevenredige gevolgen?
4.1.
Eiser stelt onder verwijzing naar artikel 4:84 van de Awb dat de toepassing van voorwaarde b uit de Afsluitingsregeling leidt tot gevolgen die wegens eisers bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de Afsluitingsregeling te dienen doelen. De gevolgen van de beslissing tot afwijzing van de mvv-vrijstelling zijn voor eiser ingrijpend: zonder legale verblijfsstatus in Nederland, kan eiser niet volledig deelnemen aan de Nederlandse samenleving. Op dit moment voorziet de gemeente waar zij wonen eiser, zijn broer en zijn ouders in hun noodzakelijke levensonderhoud en ontvangen zij op vrijwillige basis ondersteuning van een persoon uit hun woongemeenschap (de heer [P]). Eiser voldoet net niet aan het leeftijdscriterium van de Afsluitingsregeling, terwijl eisers situatie overeenkomt met die van de kinderen die net wel voldoen aan het leeftijdscriterium. Verder geldt als bijzondere omstandigheid dat eiser vanaf zijn 14e levensjaar in Nederland verblijft. Ten tijde van het bestreden besluit was eiser 26 jaar oud. Gedurende eisers verblijf in Nederland heeft hij sociale en culturele banden met Nederland opgebouwd. Dit waren eisers vormende jaren waarin hij zijn identiteit heeft gevormd. Op een deel van de tijd die eiser in Nederland heeft verbleven, had eiser geen invloed. Dit was te wijten aan het stilzitten van verweerder. Het heeft namelijk van 5 september 2008 tot
27 februari 2015 geduurd totdat eiser zekerheid kreeg over zijn verblijfsstatus. Dit is een lange periode van onzekerheid geweest. Eiser en zijn broer hebben psychische klachten ondervonden van de situatie waarin zij zich bevonden.
4.1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om
van de Afsluitingsregeling af te wijken. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd daarvoor niet bijzonder genoeg zijn. Weliswaar heeft eiser (net) niet voldaan aan het leeftijdscriterium uit de Afsluitingsregeling, maar verweerder heeft dit in redelijkheid niet als omstandigheid hoeven zien om af te wijken van zijn beleid. De Afsluitingsregeling is immers begunstigend beleid en verweerder was niet op grond van enige internationale of wettelijke verplichting gehouden tot het instellen hiervan. [2] Dat maakt dat verweerder een grote mate van vrijheid toekomt bij het bepalen van welke groepen van personen onder dit beleid vallen en welke toelatingseisen van toepassing zijn. Het is inherent aan een termijnstelling dat zich een situatie voordoet waarbij (net) niet aan die termijn wordt voldaan.
Voor het overige hebben de aangevoerde omstandigheden betrekking op eisers langdurige verblijf in Nederland, dat mede is te wijten aan de tijd van de asielprocedure, en de gevolgen die dat voor eisers persoonlijke leven heeft. De rechtbank overweegt dat het invoelbaar is dat een lange periode van onzekerheid in de asielprocedure tot stress en persoonlijke problemen heeft geleid bij eiser(s). Het zijn echter juist deze omstandigheden die tot invoering van de Afsluitingsregeling hebben geleid, zodat verweerder ook hierin geen grond heeft hoeven zien om de verblijfsvergunning te verlenen.
Behoeft het familie- en/of privéleven op grond van artikel 8 EVRM bescherming?
4.2.
Eiser voert aan dat sprake is van gezins- en privéleven dat op grond van artikel 8
van het EVRM beschermd dient te worden. Eiser heeft de in Armenië dienstplichtige leeftijd bereikt, maar de dienstplicht niet vervuld. Hierop staat een gevangenisstraf van 4 tot 8 jaar. Als eiser gevangen wordt gezet bij terugkeer naar Armenië, kan het gezinsleven bij terugkeer niet worden uitgeoefend.
Eiser heeft een groot deel van zijn leven in Nederland doorgebracht, waaronder zijn vormende jaren waarin een groot deel van zijn identiteit is bepaald. Dit opgebouwde privéleven in Nederland valt ook onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM.
4.2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt
gesteld dat geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM. Zowel eiser, als zijn vader, moeder en broertje zijn nooit in het bezit geweest van een verblijfsvergunning, zodat van inmenging in het familie- en gezinsleven geen sprake is. De terugkeer van eisers naar Armenië staat immers de uitoefening van hun (gezamenlijke) gezinsleven strikt genomen niet in de weg. Weliswaar heeft eiser gesteld te vrezen voor gevangenneming en daardoor geen gezinsleven uit te kunnen oefenen, maar verweerder heeft terecht overwogen dat asielgerelateerde aspecten in een reguliere procedure als de onderhavige niet aan de orde kunnen komen.
Daarbij komt dat uit de door eiser overgelegde krantenartikelen met algemene informatie niet volgt dat eiser zelf heeft te vrezen voor de militaire dienstplicht en/of detentie.
4.2.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt
heeft gesteld dat geen sprake is van beschermenswaardig privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM. De enkele omstandigheid dat het afgerond 5,5 jaar heeft geduurd tot eisers asielaanvraag in rechte vaststond, levert op zichzelf geen omstandigheid op die leidt tot de vaststelling van een beschermenswaardig privéleven. Weliswaar was eiser relatief jong ten tijde van zijn asielaanvraag en heeft hij hier in Nederland jarenlang gewoond en deelgenomen aan de Nederlandse maatschappij, maar daartegenover staat dat het verblijf van eiser en zijn gezinsleden al vanaf het moment van de asielaanvraag onzeker was. Eiser dan wel diens ouders konden in redelijkheid weten dat hun verblijfsrecht onzeker was. Daarom bestaat slechts onder bijzondere omstandigheden reden voor de conclusie dat op grond van artikel 8 van het EVRM het privéleven in Nederland dient te worden voortgezet. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiser het bestaan van deze bijzondere omstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat eiser in Nederland naar school ging, betrokken was in de plaatselijke kerkgemeenschap en wekelijks vrijwilligerswerk verrichtte in de plaatselijke moestuinen en (hierbij) sociale en culturele banden heeft opgebouwd, is inherent aan een langer verblijf in Nederland. De duur van het verblijf (2008-2020) is ook onvoldoende om als bijzondere omstandigheid aan te nemen. Vooral ook omdat eisers ouders vanaf de onherroepelijke afwijzing van hun asielaanvraag in 2015 samen met hun kinderen in Nederland zijn gebleven, terwijl zij wisten of redelijkerwijs hadden kunnen weten dat hun verblijf in Nederland vanaf dat moment niet rechtmatig was.
Verder is niet gebleken van een objectieve belemmering voor eisers om uit Nederland te vertrekken. De ouders van eiser hebben in Armenië gewoond. Niet is gebleken dat zij zodanig in de Nederlandse samenleving zijn geïntegreerd dat in alle redelijkheid niet kan worden aangenomen dat zij hun kinderen niet in een verblijf in Armenië kunnen begeleiden.
Heeft verweerder de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning mogen afwijzen?
4.3.
Omdat een geldige mvv ontbrak, heeft verweerder de aanvraag kunnen afwijzen
en deze afwijzing in bezwaar kunnen handhaven.
Heeft verweerder van het horen in bezwaar mogen afzien?
4.4.
Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Vanwege
de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden en de belangenafweging die verweerder op grond van artikel 8 van het EVRM had dienen te maken, kon het bezwaar niet op voorhand kennelijk ongegrond worden geacht. Verweerder had kennelijk ook vragen aan eiser, want er was een hoorzitting ingepland met eisers. De uitnodiging voor de hoorzitting is vervolgens door verweerder ingetrokken.
4.4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter kunnen afzien van het horen van eiser in de bezwaarfase. Verweerder heeft de bevoegdheid om van het horen af te zien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit. [3] Wat eiser naar voren heeft gebracht in zijn bezwaarschrift is hiervoor bepalend. Uit het bezwaarschrift volgt aanstonds dat eiser niet voldeed aan voorwaarde b van de Afsluitingsregeling en dat geen sprake was van een beschermenswaardig gezinsleven. Ook is aanstonds gebleken dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet konden leiden tot het aannemen van beschermenswaardig privéleven. Daardoor heeft verweerder niet kunnen toekomen aan de door eiser genoemde belangenafweging. Dat eiser is uitgenodigd voor een hoorzitting en dat die uitnodiging vervolgens is ingetrokken zegt niets over de omstandigheid of het verweerder op grond van het bezwaarschrift aanstonds duidelijk kon zijn dat het bezwaar ongegrond was.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.H. de Boef, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.T.M. Nijboer, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
De griffier is verhinderd
rechter
de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zoals opgenomen in
2.Zie ook Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:512.
3.Artikel 7:3 Awb.