ECLI:NL:RBDHA:2022:3339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
9472070 RL EXPL 21-16374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over de vraag of een stageovereenkomst kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die in persoon procedeerde, en de Stichting Politiek Werk en Ondersteuning VVD (SPWO). De eiser vorderde onder andere erkenning van een arbeidsovereenkomst en betaling van loon, terwijl SPWO zich verweerde tegen deze vorderingen. De eiser had tussen augustus 2017 en februari 2018 als stagiair gewerkt bij SPWO op basis van een stageovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de stageovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst, omdat de werkzaamheden van de eiser voornamelijk gericht waren op het verwerven van ervaring in het kader van zijn opleiding Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden. De kantonrechter oordeelde dat de stageovereenkomst niet voldeed aan de criteria van een arbeidsovereenkomst zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van SPWO. De uitspraak benadrukt het belang van de context van stageovereenkomsten en de voorwaarden waaronder deze kunnen worden aangemerkt als arbeidsovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
MV/c
Zaak-/rolnr.: 9472070 RL EXPL 21-16374
5 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,
eiser,
procederend in persoon,
tegen
de stichting
Stichting Politiek Werk en Ondersteuning VVD,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.J. van Basten Batenburg.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “SPWO”.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 1 september 2021;
  • de conclusie van antwoord;
  • de akte houdende vermeerdering eis, tevens inhoudende aanvullende producties;
  • de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Op 18 februari 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen [eiser] in persoon en [naam] namens SPWO, bijgestaan door mr. M.J. van Basten Batenburg. De gemachtigde van SPWO heeft pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.3.
Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
SPWO is een stichting die de Tweede Kamerfractie van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) ondersteunt. SPWO wordt bestuurd door een zestal VVD Tweede Kamerleden die namens de VVD zitting hebben in de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
2.2.
In de periode tussen 28 augustus 2017 en 2 februari 2018 is [eiser] bij SPWO werkzaam geweest als stagiair op basis van een stageovereenkomst. In de overeenkomst tussen [eiser] en de SPWO staan – voor zover relevant – de volgende artikelen:
Artikel 1
Werkgeefster stelt stagiair in de gelegenheid praktische ervaring op te doen bij de VVD Tweede Kamerfractie, te Den Haag. De stage is voor bepaalde tijd. (…)
Artikel 2
Deze stage is geen arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek en is ook niet als zodanig bedoeld.
Artikel 5
De dagelijkse werktijd voor stagiairs is afwisselend van 7.00 tot 15.00 uur en van 9.30 tot 17.30 uur, afhankelijk van de daarover per week gemaakte afspraken. (…)
Artikel 6
Stagiair heeft geen recht op arbeidsbeloning gedurende de tijd dat hij een opleiding volgt. De stagiair ontvangt een onkostenvergoeding van netto € 350,00 per maand bij een voltijds stage. Bovendien vergoedt stageverlener op basis van reglementen een tegemoetkoming in de kosten van woon-werkverkeer.
Artikel 7
Onderwerp van de stage is een werkervaringsstage bij de afdeling Communicatie.
2.3.
In de stageovereenkomst tussen de stagenemer ( [eiser] ), de stagegever (SPWO) en de studieadviseur van de opleiding (Bestuurskunde Universiteit Leiden) staat – voor zover relevant – het volgende:
In aanmerking nemende dat op grond van de door de opleiding gehanteerde onderwijsprogramma’s stages daarvan deel kunnen uitmaken, zijn ten behoeve van de door voornoemde stagenemer te lopen stage het volgende overeengekomen:
Artikel 1
De stagegever stelt bovengenoemde stagenemer in de gelegenheid in het kader van zijn/haar studie een stage te lopen (…)
2.4.
Over de periode dat [eiser] werkzaamheden verrichte bij SPWO heeft hij in totaal € 1.879,72 bruto aan stagevergoeding ontvangen.

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
(a.) te verklaren voor recht dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan;
(b.) SPWO te veroordelen tot betaling aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting het brutoloon ten bedrage van € 9.670,78 ex artikel 7:618 BW vermeerderd met de
wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum verschuldigdheid tot aan de dag van betaling;
(c.) SPWO te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.038,83 inclusief 21% btw, aangezien [eiser] niet btw-plichtig is, althans tot enig door de
kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over
dit bedrag vanaf heden tot aan de dag van betaling en
(d.) SPWO te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder griffierecht en
verschotten te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
Subsidiair
(e.) SPWO te veroordelen tot betaling van het verschil tussen de stagevergoeding en
het wettelijk minimumloon, begroot op € 3.863,78 en vermeerderd met de wettelijke rente
of ten bedrage door de kantonrechter in goede justitie te betalen bedrag, vermeerderd met
de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum van verzuim tot aan de dag van betaling;
(f.) SPWO te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 618,77 inclusief 21% btw, aangezien [eiser] niet btw-plichtig is, althans tot enig door de
kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over
dit bedrag vanaf heden tot aan de dag van betaling en
(g.) SPWO te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder griffierecht en
verschotten te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
[eiser] legt aan deze vordering ten grondslag hij in de periode dat hij bij SPWO werkzaam was, werkzaamheden verrichtte die vergelijkbaar waren met andere fulltime werknemers van SPWO. Daar komt bij dat SPWO zich niet hield aan de werkafspraken zoals deze zijn vastgelegd in artikel 5 van de overeenkomst. SPWO heeft het leerelement van de stage van [eiser] op de achtergrond gesteld en de stage van [eiser] kwalificeert als een volwaardige baan en daarmee als een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW. In dat licht heeft [eiser] voor zijn werkzaamheden recht op loon en daarmee nog recht op een nabetaling van € 9.670,78 bruto, begroot op de wijze zoals beschreven in artikel 7:618 BW, aldus [eiser] .
3.3.
SPWO heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna – voor zover van belang – zal worden ingegaan.

4.Beoordeling

4.1.
In deze procedure bestaat tussen partijen discussie over het antwoord op de vraag of sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en SPWO. Bij de beantwoording van deze vraag wordt het volgende juridische toetsingskader voorop gesteld.
4.2.
In het arrest van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3019, Logidex) heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag of een stageovereenkomst (ook) aan te merken is als een arbeidsovereenkomst. Hiertoe wordt overwogen (r.o. 3.3.3 en 3.3.4):
Stageovereenkomsten vertonen dikwijls kenmerken van een arbeidsovereenkomst. Soms kan een stagiair immers alleen de noodzakelijke ervaring opdoen door in het kader van zijn opleiding arbeid te verrichten die vergelijkbaar is met de arbeid van een gewone werknemer. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan dan ook in bepaalde situaties naast een stageovereenkomst tevens sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. (Kamerstukken II 1976-1977, 14 450, nrs. 1-2, p. 24; Kamerstukken II 1993-1994, 23 778, nr. 3, p. 140).
Bij de hiervoor in 3.3.2 bedoelde toetsing heeft als maatstaf te gelden of de werkzaamheden van de stagiair naar de bedoeling van partijen zozeer zijn gericht op het uitbreiden van eigen kennis en ervaring van de stagiair, zulks mede met het oog op de voltooiing van zijn opleiding, dat van een overeenkomst waarbij de ene partij zich verbindt voor de andere arbeid te verrichten niet kan worden gesproken (vgl. HR 29 oktober 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC0442, NJ 1983/230 (Hesseling/Ombudsman)). Daaruit volgt dat het erop aankomt of het verrichten van de werkzaamheden van de stagiair in overwegende mate in het belang is van de opleiding die deze volgt.Uit de aangehaalde uitspraak van 29 oktober 1982 (Hesseling/Ombudsman) vloeit verder voort
dat zodra het primaire doel van de arbeidsprestatie verschuift naar een (actieve) bijdrage aan de verwezenlijking van het primaire doel van de onderneming, (…) men niet langer [kan] volhouden dat sprake is van een stageovereenkomst.
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. De werkzaamheden die [eiser] bij SPWO verrichtte, waren onmiskenbaar in het kader van zijn opleiding Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden. Dit blijkt onder meer uit de inleidende woorden en artikel 1 van de stageovereenkomst tussen [eiser] , SPWO en Universiteit Leiden. Die overweging is van belang, omdat een stage in het kader van een studie of opleiding vaak een vereiste is om een diploma of opleidingscertificaat te kunnen behalen. In dat geval moeten als ‘beloning’ voor de werkzaamheden in het kader van een stage gezien worden de studiepunten, die vereist zijn voor het behalen van het diploma of opleidingscertificaat. Uit de hiervoor geciteerde overwegingen volgt verder dat een stageovereenkomst vaak juist geen arbeidsovereenkomst is omdat de verrichte werkzaamheden in overwegende mate in het belang van de gevolgde opleiding zijn, zoals in onderhavige kwestie ook het geval is. Het is daarnaast niet gesteld of gebleken dat het primaire doel van de arbeidsprestatie van [eiser] een (actieve) bijdrage aan de verwezenlijking van het primaire doel van SPWO is geweest. De slotsom is derhalve dat het zwaartepunt van de stage van [eiser] lag op het verwerven van (werk)ervaring, als onderdeel van zijn studie Bestuurskunde. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen is de stageovereenkomst van [eiser] niet aan te merken als een arbeidsovereenkomst.
4.4.
Voor zover [eiser] nog gesteld heeft dat SPWO zich niet heeft gehouden aan de werkafspraken uit artikel 5 van de stageovereenkomst, kan dit niet tot een ander oordeel leiden, nog daargelaten of de stelling juist is. De stelling van [eiser] luidt dat hij buiten de overeengekomen werktijden werkzaamheden moest verrichten, met name in de vroege ochtenduren in verband met het vervaardigen van de dagelijkse ‘knipselkrant’ uit de ochtendbladen ten behoeve van de Tweede Kamerleden van de VVD-fractie. Onmiskenbaar is dat het vervaardigen van een knipselkrant tot de taken van SPWO behoort. Naar het oordeel van de kantonrechter past het in het kader van [eiser] ’s studie Bestuurskunde dat hij ermee bekend raakte dat niet steeds alle werkzaamheden van een ondersteunende organisatie als SPWO binnen de reguliere kantooruren plaatsvinden. Ook is niet gebleken dat [eiser] destijds bezwaar heeft gemaakt dat hij de betreffende werkzaamheden op de betreffende tijden moest verrichten. Het feit dat [eiser] werkzaamheden verrichtte buiten de in de stageovereenkomst overeengekomen uren, betekent niet dat juist en alleen hierdoor het karakter van de stageovereenkomst verschiet naar een arbeidsovereenkomst.
4.5.
De overige stellingen en verweren van partijen behoeven gelet op het voorgaande geen verdere bespreking meer omdat die niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.6.
De conclusie van het voorgaande is dat geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst tussen partijen, zodat de gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de daarmee samenhangende vorderingen tot betaling van loon, de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten.
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.Beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van SPWO vastgesteld op € 746,00 (2 punten à € 373,00) als het aan de gemachtigde van SPWO toekomende salaris, en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2022.