ECLI:NL:RBDHA:2022:3328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
NL22.4698, NL22.4699, NL22.4700, NL22.5222, NL22.5223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een gezin met minderjarige kinderen en de beoordeling van de belangenafweging in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de bewaring van een gezin bestaande uit een vader, een moeder en hun dochter, die allen de Armeense nationaliteit bezitten. De rechtbank behandelt de beroepen van de eisers tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hen de maatregel van bewaring is opgelegd. De rechtbank constateert dat de eisers op 16 maart 2022 in bewaring zijn gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000, maar dat deze maatregelen op 23 maart 2022 zijn opgeheven en opnieuw zijn opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen op 30 maart 2022 behandeld, waarbij eisers via een beeldverbinding aanwezig waren en bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de verzwaarde belangenafweging die vereist is bij gezinnen met minderjarige kinderen. De rechtbank stelt vast dat de belangen van de minderjarige dochter niet adequaat zijn afgewogen, en dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat de bewaring noodzakelijk was. De rechtbank oordeelt dat de maatregelen van bewaring onrechtmatig zijn, omdat er meer onderzoek nodig is naar de opvolgende asielaanvragen van de eisers. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregelen van bewaring met ingang van 1 april 2022 en kent een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige vrijheidsontneming.

De rechtbank concludeert dat de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 ongegrond zijn, maar de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 gegrond zijn. Tevens worden de proceskosten van de eisers vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL22.4698, NL22.4699, NL22.4700
en NL22.5222, NL22.5223, NL22.5225

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1], eiser, V-nummer: [nummer 1]

[naam 2], eiseres 1, V-nummer: [nummer 2] en
[naam 3], eiseres 2, V-nummer: [nummer 4],
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Faddach-el Allachi).

Procesverloop

Bij drie afzonderlijke besluiten van 16 maart 2022 (de bestreden besluiten 1) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Op 23 maart 2022 heeft verweerder deze maatregelen opgeheven en meteen daarna bij drie afzonderlijke besluiten (de bestreden besluiten 2) aan eisers de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als verzoeken om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 maart 2022 op een zitting behandeld in Breda. Eisers zijn verschenen via een beeldverbinding. Zij hebben zich laten bijstaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen via een telefonische verbinding A. Markarian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1995 en eiseres 1 is geboren op [geboortedatum 2] 1999. Eiseres 2 is de dochter van eiser en eiseres 1. Zij is geboren op [geboortedatum 3] 2020. Allen bezitten de Armeense nationaliteit.
2. Bij besluiten van 24 december 2021 heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond. Het daartegen door eisers ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 11 februari 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:695). Het daartegen door eisers ingestelde hoger beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 maart 2022 (zaaknummers 202201088/1/V3 en 202201088/2/V3, niet gepubliceerd).
3. Op 16 maart 2022 zijn eisers staandegehouden in het asielzoekerscentrum te Assen, overgebracht naar het Detentiecentrum Zeist en in bewaring gesteld. Op 21 maart 2022 hebben eisers opvolgende asielaanvragen ingediend. Vervolgens heeft verweerder de grondslag van de maatregelen van bewaring gewijzigd.
De bestreden besluiten 1 (NL22.4698, NL22.4699, NL22.4700)
4. Eisers voeren aan dat de verzwaarde belangenafweging, die volgens onderdeel A5/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) vereist is bij het in bewaring stellen van gezinnen met minderjarige kinderen, niet deugdelijk is. Daarbij stellen zij dat slechts is vastgesteld dat eiseres 2 onderdeel uitmaakt van het gezin, maar dat de belangen vervolgens niet daadwerkelijk zijn afgewogen. De rechtbank stelt echter vast dat verweerder heeft overwogen dat eiseres 2 nog jong is, kort in Nederland verblijft en niet diep geworteld is in Nederland, en dat verondersteld mag worden dat zij zich met behulp van haar ouders kan vestigen in Armenië. Ook heeft verweerder bij het opleggen van de maatregelen kunnen overwegen dat de bewaring maar van korte duur zou zijn, aangezien er voor eisers een vlucht naar Armenië was gepland op 22 maart 2022. Eisers hebben niet onderbouwd welke belangen aanleiding hadden moeten zijn om tot een andere afweging te komen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
5. Daarnaast voeren eisers aan dat voor het opleggen van de maatregelen onvoldoende gronden aanwezig waren. Verweerder heeft overwogen dat de openbare orde de maatregelen vordert, omdat het risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken en eisers de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijken of belemmeren. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging hebben ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg hebben gegeven;
3i. te kennen hebben gegeven dat zij geen gevolg zullen geven aan hun verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
6. Eisers betwisten de zware grond 3i. Daarbij stellen zij dat zij slechts hebben meegedeeld dat zij de procedure tegen de afwijzing van hun asielaanvragen in Nederland wilden afwachten en dat dit niet op één lijn te stellen is met het niet meewerken aan de terugkeerplicht. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Van eisers had mogen worden verwacht om, lopende de beroepen tegen de afwijzing van de asielaanvragen, mee te werken aan de voorbereiding van de terugkeer. Eisers hebben dit nagelaten. Ook hebben eisers in het gehoor voorafgaand aan hun inbewaringstelling verklaard dat zij niet naar Armenië terug kunnen en willen. De zware grond 3i is dan ook feitelijk juist. Er is geen aanleiding om de gronden van de maatregelen onvoldoende te achten.
De bestreden besluiten 2 (NL22.5222, NL22.5223, NL22.5225)
7. Volgens eisers is hun recht op rechtsbijstand geschonden doordat verweerder voorafgaand aan het gehoor in het kader van de grondslagwijziging geen piketmelding heeft verzonden aan een advocaat die bevoegd is om bewaringszaken te doen. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Uit het proces-verbaal van gehoor van 23 maart 2022 volgt dat verweerder contact heeft opgenomen met de asieladvocaat van eisers, dat deze advocaat heeft meegedeeld niet bij het gehoor aanwezig te kunnen zijn maar akkoord te zijn met het opsturen van de stukken na afloop van het gehoor en dat eisers hiermee hebben ingestemd. Er is geen rechtsregel die voorschrijft dat verweerder tevens een advocaat had moeten verwittigen die is toegelaten tot de piketregeling voor vreemdelingenbewaring. Het had in dat verband op de weg van eisers dan wel hun asieladvocaat gelegen om hier uitdrukkelijk om te verzoeken.
8. Daarnaast voeren eisers aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt door de bewaring te lang te laten voortduren en dat ten onrechte niet is gekozen voor een lichter middel. Daarbij wijzen zij erop dat verweerder op 29 maart 2022 in de opvolgende asielprocedures heeft meegedeeld dat er nader onderzoek nodig is, zodat de beslistermijn wordt verlengd naar zes weken. Tijdens de zitting is namens eisers een brief van verweerder aan het dossier toegevoegd waarmee dit wordt onderbouwd. Hieruit blijkt volgens eisers dat het standpunt van verweerder dat de opvolgende asielaanvragen zijn ingediend om hun gedwongen vertrek te frustreren, niet langer stand kan houden. Verder wijzen zij erop dat uit het beleid van verweerder volgt dat inbewaringstelling van (gezinnen met) minderjarigen zo kort mogelijk duurt en dat met een lichter middel kan worden volstaan omdat zij medische voorzieningen nodig hebben, zodat zij zich niet aan het toezicht kunnen onttrekken.
9. Volgens onderdeel A5/2.4 van de Vc geldt er een versterkte mate van terughoudendheid bij vrijheidsontneming van gezinnen met minderjarigen, waardoor zoveel mogelijk wordt volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in plaats van een vrijheidsontnemende maatregel. Bewaring van gezinnen met minderjarigen kan uitsluitend langer dan twee weken duren als de uitzetting niet kan plaatsvinden door fysiek verzet of door het voeren van een procedure terwijl er geen gegronde reden was om die procedure niet in een eerder stadium te starten.
10. De rechtbank stelt vast dat eisers langer dan twee weken in bewaring verblijven en dat niet is gebleken van fysiek verzet. Daarnaast is de rechtbank met eisers van oordeel dat niet langer kan worden volgehouden dat zij opvolgende asielaanvragen hebben ingediend om het vertrek te frustreren. Uit het in het dossier aanwezige formulier M35-O (kennisgeving opvolgende asielaanvraag) blijkt dat eisers recentelijk nieuwe stukken van een kennis uit Armenië hebben ontvangen. Uit het schrijven van verweerder van 29 maart 2022 vloeit voort dat niet op voorhand duidelijk is dat de opvolgende asielaanvragen ongegrond zijn, omdat er nader onderzoek nodig is en de beslistermijn tot maximaal zes weken wordt verlengd. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een vrijheidsbeperkende maatregel, temeer daar eisers onbetwist aanspraak maken op diverse medische voorzieningen, onder meer omdat eiseres 1 in verwachting is. Ook weegt de rechtbank mee dat verweerder desgevraagd ter zitting geen concrete aanknopingspunten heeft kunnen noemen waaruit blijkt dat eisers, in het licht van de omstandigheden waarin zij verkeren, zich daadwerkelijk aan het toezicht, zoals dat kan worden uitgevoerd in de asielopvang, zullen onttrekken. Het betoog van eisers slaagt.
Conclusie
11. De beroepen tegen de bestreden besluiten 1 zijn ongegrond. De beroepen tegen de bestreden besluiten 2 zijn gegrond. De maatregelen van bewaring zijn met ingang van 29 maart 2022 onrechtmatig omdat op deze datum is gebleken dat meer onderzoek nodig is naar de opvolgende asielaanvragen van eisers. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregelen van bewaring met ingang van 1 april 2022.
12. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 4 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel van € 1.200, bestaande uit drie maal 4 x € 100 (verblijf detentiecentrum).
13. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518, bestaande uit een punt voor het indienen van zes beroepschriften met samenhang zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Bpb en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 (NL22.4698, NL22.4699, NL22.4700) ongegrond;
 verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 (NL22.5222, NL22.5223, NL22.5225) gegrond;
 beveelt de opheffing van de maatregelen van bewaring met ingang van 1 april 2022;
 veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers tot een bedrag van € 1.200 (twaalfhonderd euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518 (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch doorgegeven op 1 april 2022 om 10:12 aan de gemachtigde van verweerder en om 10:16 aan de gemachtigde van eisers.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.