ECLI:NL:RBDHA:2022:3314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
C/09/602549 / FA RK 20-8059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging van partneralimentatie na afloop van de alimentatietermijn

In deze zaak verzoekt de vrouw om verlenging van de partneralimentatie, die zij twaalf jaar heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij er alles aan heeft gedaan om haar inkomen na afloop van de alimentatietermijn op te vangen. De vrouw had eerder voltijds of meer moeten gaan werken, maar heeft dit nagelaten. Hierdoor kan zij geen aanspraak maken op verlenging van de partneralimentatie. De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder pleitnotities en verzoekschriften van beide partijen. De vrouw en de man zijn in 1984 gehuwd en hebben samen vier kinderen. De alimentatieverplichting van de man eindigde op 1 september 2020, maar de vrouw stelt dat beëindiging van de alimentatie voor haar ingrijpende gevolgen heeft. De rechtbank concludeert dat de vrouw onvoldoende inspanningen heeft geleverd om financieel zelfstandig te worden. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw tot verlenging van de alimentatietermijn af en bepaalt dat elke partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 20-8059
Zaaknummer: C/09/602549
Datum beschikking: 8 april 2022

Alimentatie

Beschikking op het op 5 november 2020 ingekomen verzoek van:

[X]

de vrouw,
wonende te [woonplaats 1]
advocaat: mr. I.J. Pieters te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,
wonende te [woonplaats 2] , Verenigde Staten,
advocaat: mr. M.R. de Boorder te Amsterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • het f-formulier van 25 februari 2022 met bijlagen van de zijde van de vrouw;
  • het f-formulier van 2 maart 2022 met bijlage van de zijde van de man.
Op 11 maart 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw;
  • mr. Pieters via een videoverbinding;
  • de man met mr. P.P.M. Voskuil - van Dijk als waarnemer voor mr. De Boorder.
Van de zijde van de man en de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt te bepalen dat de termijn voor de partneralimentatieverplichting van de man, die volgens de wet op 1 september 2020 is geëindigd, zal worden verlengd:
  • met een termijn van tien jaren tot 1 september 2030,
  • of tot de vrouw de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt op 17 juli 2027;
bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
De vrouw stelt als grond voor dit verzoek dat beëindiging van de alimentatieverplichting voor haar van zo ingrijpende aard is dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd.
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van [huwelijksdatum] 1984 tot [datum echtscheiding] 2008.
  • Zij hebben tijdens dit huwelijk samen vier kinderen gekregen die inmiddels allemaal meerderjarig zijn.
  • Beide partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van [beschikkingsdatum] 2008 is – voor zover hier van belang – :
  • In het op 21 februari 2008 ondertekende echtscheidingsconvenant hebben partijen het volgende opgenomen ten aanzien van de partneralimentatie:
  • Op 29 september 2008 respectievelijk 6 oktober 2008 hebben partijen een aanvullend convenant, geheten ‘Additional arrangements to the divorce convenant’ gesloten waarin onder meer is opgenomen dat de man over de maanden augustus en september een partneralimentatie van
  • Bij beschikking van de rechtbank Haarlem van 29 juni 2010 is de door de man te betalen partneralimentatie gewijzigd en is bepaald dat de man met ingang van
  • De man heeft op 25 oktober 2010 een overeenkomst ondertekend waarin partijen overeenkomen dat de alimentatieverplichting van de man met ingang van

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de vrouw in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
Omdat de vrouw als alimentatiegerechtigde in Nederland woont, zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 Nederlands recht toepassen op het verzoek van de vrouw.
Ontvankelijkheid vrouw
Volgens de man heeft de vrouw haar verzoek te laat ingediend, omdat zij dit binnen drie maanden na beëindiging van de alimentatieverplichting had moeten doen.
Vast staat dat partijen in het echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen dat de man tot
1 september 2020 alimentatieplichtig was jegens de vrouw. Volgens de man is deze termijn vervallen omdat er in de beschikking van 29 juni 2010 en in het convenant van 25 oktober 2010 geen termijn van de alimentatieduur is genoemd.
De rechtbank gaat aan deze stelling van de man voorbij. In de beschikking van 29 juni 2010 is de eerdere overeenkomst ten aanzien van de partneralimentatie
in zoverregewijzigd dat het door de man te betalen bedrag is verlaagd. Er is in deze beschikking geen uitspraak gedaan over de duur van de alimentatieverplichting, omdat hier geen verzoek over voorlag. Dat geldt eveneens voor de nadien gesloten overeenkomst. Die zag enkel op de hoogte van de alimentatieverplichting en niet op de duur. Dat maakt dat de, in de uitspraak van 23 april 2008 aangehechte convenant opgenomen afspraak van partijen over de duur van de alimentatieverplichting tot 1 september 2020 nog steeds geldig is.
De vrouw heeft haar verzoek tot verlenging van deze verplichting binnen drie maanden na afloop van de termijn ingediend, zodat zij kan worden ontvangen in haar verzoek.
De wet
Op grond van artikel 1: 401 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de termijn op verzoek van een van de gewezen echtgenoten worden gewijzigd in geval van zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de verzoeker kan worden gevergd. Als van deze situatie is gebleken, kan de rechter op grond van artikel 157, vijfde lid, tweede en derde zin, een nadere termijn stellen.
Ingrijpende situatie
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of het verstrijken van de alimentatietermijn ingrijpende gevolgen voor de vrouw teweegbrengt.
Op basis van het convenant van 25 oktober 2010 bedroeg de door de man in 2010 te betalen partneralimentatie uiteindelijk € 2.462,- bruto per maand. Rekening houdend met de jaarlijkse indexering voldeed de man in 2020 maandelijks € 2.856,84 aan de vrouw.
Het inkomen van de vrouw op het moment dat de termijn verstreek, bestond uit haar inkomen uit arbeid van € 1.635,- netto per maand, zoals blijkt uit de salarisspecificatie van augustus 2020. Voorts ontving de vrouw vanaf 1 juli 2020 maandelijks € 498,64 bruto per maand aan pensioen.
Gelet op de hoogte van de partneralimentatie in verhouding tot haar inkomen en pensioen, neemt de rechtbank in aanmerking dat het eindigen van partneralimentatie tot een wezenlijke inkomensachteruitgang bij de vrouw heeft geleid. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevolgen voor de vrouw dan ook ingrijpend.
Bijzondere omstandigheden
Nu hiervoor is geconcludeerd dat de beëindiging van de partneralimentatie ingrijpend is, dient te worden beoordeeld of er aan de zijde van de vrouw bijzondere omstandigheden zijn die meebrengen dat ongewijzigde handhaving van de 12-jaarstermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd. Daarbij kan volgens vaste rechtspraak – naast de financiële situatie waarin de vrouw zich bevindt – ook van belang zijn in hoeverre de behoefte aan voortduring van de partneralimentatie nog verband houdt met het huwelijk en of de vrouw er alles aan heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar verwacht mag worden om financieel zelfstandig te worden.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw er niet alles aan heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar verwacht mocht worden om na twaalf jaar financieel zelfstandig te worden. Vanaf het moment van echtscheiding en sluiten van het echtscheidingsconvenant wist de vrouw dat de partneralimentatie na die periode zou eindigen. De vrouw had hier, meer dan zij heeft gedaan, rekening mee dienen te houden in de door haar gemaakte keuzes. Met name had de vrouw naar het oordeel van de rechtbank meer kunnen gaan werken (of pogingen hiertoe dienen te ondernemen). Zeker vanaf het moment dat de partneralimentatie aanzienlijk verlaagd werd in 2010. Op dat moment was immers duidelijk dat zij minder geld zou kunnen sparen ook met het oog op de periode na die twaalf jaar. De vrouw heeft wel aangevoerd dat zij de eerste zes jaar na de echtscheiding niet gehouden was om te gaan werken, zoals in het convenant van 2008 was afgesproken, maar die afspraak is in het licht van de latere verlaging van het alimentatiebedrag in ieder geval anders komen te liggen. Bovendien heeft de man de uitleg van die afspraak weersproken en aangegeven dat het de bedoeling was dat op grond van die afspraak de eigen verdiensten van de vrouw in die zes jaars periode niet tot een verlaging van de bijdrage zou leiden. De vrouw is, zo begrijpt de rechtbank, zes jaar na de echtscheiding de arbeidsmarkt opgegaan als verpleegkundige. Hiervoor was zij in haar geboorteland ook opgeleid. Echter om op basis van haar diploma’s te kunnen gaan werken was een herscholing noodzakelijk. Ook heeft de vrouw vanaf die tijd altijd parttime gewerkt. Dat sprake was van een traditioneel huwelijk, zoals de vrouw aanvoert, maakt dit niet anders evenmin dat de vrouw nog jaren (mede) de zorg had voor de dochter [naam] . Onweersproken is door de man aangevoerd dat in de basisschool periode altijd een au pair betrokken was.
De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank de kans gehad om, met het oog op haar toekomst, meer te gaan werken althans pogingen daartoe dienen te ondernemen hetgeen zij onvoldoende heeft gedaan. Door dit na te laten, heeft zij er naar het oordeel van de rechtbank niet alles aan gedaan om de ingrijpende terugval in haar inkomen op te vangen.
Dat de vrouw op dit moment door fysieke omstandigheden niet langer in staat is om fulltime te werken, laat onverlet dat er van uitgegaan kan worden dat zij dit in het verleden wel heeft gekund, zoals door de man is aangevoerd en door haar niet is weersproken.
Met de vrouw stelt de rechtbank vast dat zij het na de echtscheiding gekregen vermogen (uit erfenis en uit verkoop van een woning in Finland) heeft benut om haar woonlasten te doen verminderen. Zij heeft zich door te gaan werken en door haar vermogen te benutten wel ingespannen om zich na het einde van de alimentatietermijn financieel te redden, maar deze inspanning is onvoldoende geweest om nu tot toewijzing van haar verzoek te kunnen komen.
Dit maakt dat niet is gebleken dat handhaving van de twaalfjaarstermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd. Het verzoek van de vrouw tot verlenging van de termijn zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
De rechtbank zal bepalen dat elke partij de proceskosten draagt, aangezien het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het door de vrouw verzochte af;
bepaalt dat elke partij de eigen proceskosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting
van 8 april 2022.