15.2Uit de hiervoor genoemde jurisprudentie van de CRvB volgt dat indien de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, een onderbouwing vereist is die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele betrokkene. De rechtbank leidt uit de stukken af dat eiser vanwege zijn PTSS klachten sinds 5 oktober 2018 bij ARQ Centrum ’45, een gespecialiseerd centrum op het gebied van psychotrauma klachten, zowel klinisch als ambulant onder behandeling is geweest. Eiser heeft een uitgebreide traumabehandeling ondergaan, waarbij allerlei therapieën zijn gevolgd, geduid als NET, 3MDR, een PMT traject en partner-relatie therapie. Ook vond er TPO (therapeutisch psychologisch onderzoek) plaats. De rechtbank begrijpt uit de stukken en uit hetgeen eiser ter zitting naar voren heeft gebracht dat een verdere behandeling voor de PTSS klachten niet meer mogelijk is. Een herstelondersteunende dagbehandeling behoort nog wel tot de mogelijkheden. De rechtbank acht de inschatting van de verzekeringsarts b&b dat een herstelondersteunende dagbehandeling bij eiser kan leiden tot een verbetering van zijn arbeidsbeperkingen, onvoldoende onderbouwd. In het dossier bevindt zich geen informatie van de behandelend sector die dit standpunt onderschrijft. Verder valt naar het oordeel van de rechtbank uit de beschikbare informatie van de behandelend sector een dergelijke verwachting niet te destilleren. Het is een behandeling voor mensen die al in geruime mate traumabehandeling hebben ondergaan en waarbij geen duidelijke verbetering is opgetreden. Daarom is de verwachting gerechtvaardigd dat verdere traumabehandeling geen verbetering zal opleveren. Het gaat om mensen, zoals eiser, die forse restklachten behouden. De herstelondersteunende behandeling is met name gericht op verbetering van de kwaliteit van leven. De verzekeringsarts b&b gaat er van uit dat de psychische belastbaarheid van eiser als gevolg van die behandeling kan verbeteren. Die veronderstelling vindt echter geen steun in de informatie van de behandelend sector. Daarom vindt de rechtbank dat niet aannemelijk is gemaakt dat dankzij deze behandeling de beperkingen van eiser in het eerste of het tweede jaar na de datum in geding nog zouden kunnen verbeteren, zoals de verzekeringsarts b&b stelt. Hooguit mag van deze behandeling worden verwacht dat eiser op den duur wellicht in staat zal zijn om enkele normale dagelijkse activiteiten weer op te pakken en daarmee de kwaliteit van leven wat te verbeteren. Dat betekent echter nog niet automatisch dat de beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid ook zullen afnemen. Ook overigens ziet de rechtbank onvoldoende grond voor de aanname dat er een zodanige verbetering zal plaatsvinden dat eiser op den duur minder dan 80% arbeidsongeschikt zal zijn.
16. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser op 19 juni 2020 niet duurzaam te achten was. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel dat is neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Hierbij is in aanmerking genomen dat verweerder reeds in deze beroepsprocedure in de gelegenheid is gesteld om een nadere motivering te geven van zijn standpunt dat eiser volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank voorziet daarom zelf in de zaak door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eiser met ingang van 19 juni 2020 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Deze uitspraak komt daarmee in de plaats van het vernietigde bestreden besluit.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
19. Ook krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-) bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.600,-.