ECLI:NL:RBDHA:2022:3302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning IVA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid op basis van Wet WIA

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die werkzaam was als hoofdagent, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had een WIA-uitkering en verzocht om een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid vanwege toegenomen psychische klachten. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b niet voldoende had onderbouwd dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Eiser had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling werd hem geen IVA-uitkering toegekend. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts niet het juiste beoordelingskader had gevolgd en dat er onvoldoende bewijs was dat de beperkingen van eiser konden verbeteren door de voorgestelde behandeling. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor eiser per 19 juni 2020 in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5646

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.A. van Hecke),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 3 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ongewijzigd voortgezet. Hieruit volgt dat eiser geen IVA-uitkering krijgt.
In het besluit van 16 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 3 maart 2022 ter zitting behandeld. Eiser is samen met zijn echtgenote verschenen, en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is bij de politie werkzaam geweest als hoofdagent voor gemiddeld 34,94 uur per week. Op 11 juli 2016 is hij uitgevallen met traumagerelateerde en depressieve klachten. Bij eiser is de diagnose PTSS en ADD gesteld. Eiser heeft ook diverse lichamelijke klachten. Met ingang van 10 juli 2018 (einde wachttijd) is aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Deze uitkering is met ingang van 10 april 2020 omgezet in een WGA‑loonaanvullingsuitkering.
Besluitvorming
2. Eiser heeft verweerder op 19 juni 2020 verzocht om een herbeoordeling te verrichten vanwege toegenomen psychische klachten. Hierna zijn een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek verricht. De primaire arts L. Waaijer heeft onder supervisie van verzekeringsarts K. Koenraadt een expertise laten verrichten door psychiater D. Cohen. Ook is een neuropsychologisch onderzoek verricht. De primaire arts heeft kennisgenomen van de expertiserapporten die zijn opgesteld. De primaire arts heeft vervolgens de beperkingen van eiser vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 januari 2021. De arbeidsdeskundige heeft aan de hand van deze FML geen passende functies voor eiser kunnen duiden. De mate van arbeidsongeschiktheid is hierdoor onverminderd 100%. In het primaire besluit heeft verweerder meegedeeld dat de WIA-uitkering die eiser ontving, niet in hoogte wijzigt.
3. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt waarna opnieuw een medisch en arbeidskundig onderzoek is verricht. De verzekeringsarts b&b heeft een IVA-beoordeling verricht. Hij is - kort samengevat - tot de conclusie gekomen dat de belastbaarheid van eiser kan verbeteren door de herstelondersteunende dagbehandeling die hij nog kan volgen. Hiermee staan alle beperkingen open voor verbetering. De diagnose PTSS staat volgens deze arts niet aan de verwachte verbetering van de belastbaarheid in de weg.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op basis van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten op grond van de Wet WIA (hierna: IVA-uitkering), omdat hij weliswaar volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
Standpunt van eiser
5. Eiser heeft beroep ingesteld omdat hij vindt dat zijn arbeidsbeperkingen, naast volledig, ook duurzaam zijn. Hij heeft in beroep een beeld geschetst van de verschillende incidenten die hij in zijn werk heeft meegemaakt en die bij hem hebben geleid tot PTSS. Hij heeft een lang traject doorlopen met meerdere behandelingen die niet hebben geleid tot het gewenste resultaat. Eiser is het oneens met het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat de herstelondersteunende dagbehandeling die hij nog kan volgen bij ARQ Centrum ’45, kan leiden tot verbetering van zijn beperkingen. Van een onderbouwing die ziet op het mogelijke resultaat van de herstelondersteunende dagbehandeling is niet gebleken. Het beeld dat de behandelaar van eiser schetst, is somber en geeft zeker geen aanleiding om te veronderstellen dat hij op basis van de huidige beperkingen kan werken. Er is wat eiser betreft een duidelijke discrepantie tussen de visie van de behandelaars enerzijds en de visie van verweerder anderzijds. Eiser heeft in beroep medische informatie van de behandelend sector overgelegd, waaronder een brief van psychiater C. de Kloet van ARQ Centrum ’45 van 21 augustus 2020 en een mailbericht van klinisch psycholoog V. Spiertz van ARQ Centrum ’45 van 6 oktober 2021.
Brief van de rechtbank aan verweerder met vragen
6. De rechtbank heeft verweerder er op gewezen dat de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 26 juni 2021 het gebruikelijke stappenplan niet heeft gevolgd. Dit stappenplan is opgenomen in het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”. Ook is door de verzekeringsarts b&b geen navraag gedaan bij ARQ Centrum ’45 over de herstelondersteunde dagbehandeling en de te verwachten resultaten daarvan in het specifieke geval van eiser. De rechtbank heeft hierbij aandacht gevraagd voor het door eiser overgelegde mailbericht van klinisch psycholoog Spiertz van 6 oktober 2021.
Reactie van verweerder
7. Verweerder heeft in reactie hierop een rapport van de verzekeringsarts b&b van
29 december 2021 overgelegd. Hierin bevestigt de verzekeringsarts b&b dat hij geen medische informatie bij ARQ Centrum ’45 heeft opgevraagd. Hij vindt dit medisch niet relevant. Verder stelt hij dat aan het hele complex van aandoeningen en stoornissen bij eiser zeker wat te doen is. Er is binnen 1 jaar of 2 jaar verbetering te verwachten. De verzekeringsarts b&b volhardt in zijn standpunt dat eiser baat kan hebben bij een herstelondersteunende dagbehandeling. De verzekeringsarts b&b stelt verder dat zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase het beoordelingskader is gevolgd, ook al is dit niet expliciet vermeld.
8. In zijn aanvullende rapport van 17 februari 2022 volhardt de verzekeringsarts b&b in het hiervoor weergegeven standpunt. Ook gaat hij nader in op het afbouwen van het medicatiegebruik (Sertraline) door eiser en de verbetering die daardoor volgens hem zou kunnen optreden.
Reactie van eiser
9. Eiser vindt - kort samengevat - dat de verzekeringsarts b&b nog steeds niet duidelijk heeft gemaakt dat hij het stappenplan heeft gehanteerd. Verder valt het eiser op dat de verzekeringsarts b&b de ene keer wel en de andere keer niet gewicht lijkt toe te kennen aan de herstelondersteunende dagbehandeling.
Het geschilpunt
10. Tussen partijen is in geschil of bij eiser op de datum in geding, 19 juni 2020, sprake is van volledige én duurzame arbeidsongeschiktheid.
Geldende maatstaf en beoordelingskader
11.1
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
11.2
Verweerder hanteert hiervoor een beoordelingskader, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader), bedoeld als interne instructie voor verzekeringsartsen bij de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Op grond van dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen als duurzaam aangemerkt als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering niet of nauwelijks is te verwachten. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. Daarbij doorloopt de verzekeringsarts drie stappen.
De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als er sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1). Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht (stap 2). De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
11.3
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja, in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (stap 3).
Vereisten aan beoordeling duurzaamheid
12. Uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] volgt een aantal criteria voor de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid:
- de verzekeringsarts b&b moet een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van verbetering van functionele mogelijkheden van de verzekerde;
- de inschatting van de kans op herstel dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn;
- indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
13. Verder is het naar het oordeel van de CRvB niet onjuist dat bij het maken van de inschatting van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen het beoordelingskader wordt gehanteerd. Uit dit beoordelingskader vloeit volgens de CRvB voort dat indien duurzame arbeidsongeschiktheid wordt aangenomen in het eerste ter beoordeling voorliggende jaar, de ruimte voor de verzekeringsarts beperkt is om in het jaar of de jaren daarna aan te nemen dat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. De CRvB vindt dat dit mede aansluit bij het systeem van herbeoordeling van de duurzaamheid, zoals neergelegd in artikel 41 van de Wet WIA.
Beoordeling van de rechtbank
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat de arbeidsongeschiktheid van eiser niet duurzaam is. Daarom dient eiser per
19 juni 2020 in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering. De rechtbank legt hierna uit waarom zij dat vindt.
15.1
Noch uit het bestreden besluit, noch uit de hierop door verweerder gegeven toelichting blijkt dat de verzekeringsarts b&b het hiervoor weergegeven beoordelingskader heeft gevolgd. In zoverre is het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd. Niettemin gaat de rechtbank er van uit dat de verzekeringsarts b&b zich op het standpunt stelt dat verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten (stap 1) en dat er een redelijk tot goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden (stap 2a). Beoordeeld moet worden of de verzekeringsarts b&b de herstelkansen voldoende heeft onderbouwd.
15.2
Uit de hiervoor genoemde jurisprudentie van de CRvB volgt dat indien de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, een onderbouwing vereist is die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele betrokkene. De rechtbank leidt uit de stukken af dat eiser vanwege zijn PTSS klachten sinds 5 oktober 2018 bij ARQ Centrum ’45, een gespecialiseerd centrum op het gebied van psychotrauma klachten, zowel klinisch als ambulant onder behandeling is geweest. Eiser heeft een uitgebreide traumabehandeling ondergaan, waarbij allerlei therapieën zijn gevolgd, geduid als NET, 3MDR, een PMT traject en partner-relatie therapie. Ook vond er TPO (therapeutisch psychologisch onderzoek) plaats. De rechtbank begrijpt uit de stukken en uit hetgeen eiser ter zitting naar voren heeft gebracht dat een verdere behandeling voor de PTSS klachten niet meer mogelijk is. Een herstelondersteunende dagbehandeling behoort nog wel tot de mogelijkheden. De rechtbank acht de inschatting van de verzekeringsarts b&b dat een herstelondersteunende dagbehandeling bij eiser kan leiden tot een verbetering van zijn arbeidsbeperkingen, onvoldoende onderbouwd. In het dossier bevindt zich geen informatie van de behandelend sector die dit standpunt onderschrijft. Verder valt naar het oordeel van de rechtbank uit de beschikbare informatie van de behandelend sector een dergelijke verwachting niet te destilleren. Het is een behandeling voor mensen die al in geruime mate traumabehandeling hebben ondergaan en waarbij geen duidelijke verbetering is opgetreden. Daarom is de verwachting gerechtvaardigd dat verdere traumabehandeling geen verbetering zal opleveren. Het gaat om mensen, zoals eiser, die forse restklachten behouden. De herstelondersteunende behandeling is met name gericht op verbetering van de kwaliteit van leven. De verzekeringsarts b&b gaat er van uit dat de psychische belastbaarheid van eiser als gevolg van die behandeling kan verbeteren. Die veronderstelling vindt echter geen steun in de informatie van de behandelend sector. Daarom vindt de rechtbank dat niet aannemelijk is gemaakt dat dankzij deze behandeling de beperkingen van eiser in het eerste of het tweede jaar na de datum in geding nog zouden kunnen verbeteren, zoals de verzekeringsarts b&b stelt. Hooguit mag van deze behandeling worden verwacht dat eiser op den duur wellicht in staat zal zijn om enkele normale dagelijkse activiteiten weer op te pakken en daarmee de kwaliteit van leven wat te verbeteren. Dat betekent echter nog niet automatisch dat de beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid ook zullen afnemen. Ook overigens ziet de rechtbank onvoldoende grond voor de aanname dat er een zodanige verbetering zal plaatsvinden dat eiser op den duur minder dan 80% arbeidsongeschikt zal zijn.
Conclusie
16. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser op 19 juni 2020 niet duurzaam te achten was. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel dat is neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Hierbij is in aanmerking genomen dat verweerder reeds in deze beroepsprocedure in de gelegenheid is gesteld om een nadere motivering te geven van zijn standpunt dat eiser volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank voorziet daarom zelf in de zaak door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eiser met ingang van 19 juni 2020 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Deze uitspraak komt daarmee in de plaats van het vernietigde bestreden besluit.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
19. Ook krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-) bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.600,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat eiser per 19 juni 2020 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) en van