ECLI:NL:RBDHA:2022:330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
NL19.4704
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen afwijzing schadevergoeding in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposant die eerder een verzoek om schadevergoeding had ingediend. De opposant had in 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank had het beroep in juli 2019 niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de opposant de door hem geleden schade niet had onderbouwd. In verzet heeft de opposant echter nieuwe stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn schadeclaim.

De verzetrechter, mr. F.P.J. Schoonen, heeft vastgesteld dat de opposant in verzet argumenten heeft aangevoerd die niet eerder naar voren waren gebracht. De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de opposant niet in de gelegenheid was gesteld om zijn beroepsgronden toe te lichten, wat volgens de verzetrechter niet vereist was voor de uitspraak. Echter, de verzetrechter heeft ook geconcludeerd dat de nieuwe stukken die de opposant heeft overgelegd, twijfel oproepen over de eerdere uitspraak. Hierdoor is het verzet gegrond verklaard, en de eerdere uitspraak is vervallen. De rechtbank heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld in de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 1138,50.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.4704

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam opposant], opposant

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters).

Procesverloop

Op 28 februari 2019 heeft opposant beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000.
Bij uitspraak van 12 juli 2019 heeft de rechtbank het beroep voor zover het gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het verzet is behandeld ter zitting van 27 juli 2020. De rechter die de zaak op zitting heeft behandeld is mr. J.F. Frankruijter. Opposant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak gesloten.
Bij bericht van 7 september 2021 zijn partijen geïnformeerd dat de rechter die de zaak op zitting heeft behandeld, niet in staat is om uitspraak te doen. De zaak is overgedragen aan mr. F.P.J. Schoonen.
Opposant heeft desgevraagd verzocht om ter zitting te worden gehoord.
De rechtbank heeft het verzet op 7 december 2021 op zitting behandeld. Opposant is verschenen, bijgestaan door gemachtigde.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 12 juli 2019 het beroep van opposant terecht zonder zitting heeft afgedaan, omdat zij tot het oordeel kwam dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was en het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden voordat op het beroep werd beslist, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over die beslissing. Zo ja, dan is het verzet gegrond en komt de uitspraak waartegen het verzet is gericht te vervallen en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
2. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan is overwogen dat verweerder op 23 april 2019 een beslissing genomen op de asielaanvraag van opposant en daarbij tevens de maximale dwangsom van € 1.442,- heeft toegekend. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft tevens het verzoek om een schadevergoeding afgewezen omdat opposant niet heeft toegelicht welke schade hij heeft geleden.
3. In verzet stelt opposant zich op het standpunt dat het verzoek om een schadevergoeding ten onrechte is afgewezen. Daartoe voert hij eerst aan dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zijn beroepsgronden toe te lichten. Dit had immers tot een andere uitspraak kunnen leiden. Verder voert opposant aan dat hij reeds op 3 december 2015 zijn asielaanvraag heeft ingediend en hij heeft verweerder ook al meerdere keren in gebreke moeten stellen. De eerste ingebrekestelling dateert van 14 juni 2017. Vervolgens is verweerder door opposant op 14 januari 2019 wederom in gebreke gesteld. Door het lange tijdsverloop heeft hij op meerdere manieren schade geleden. Zo voert hij in verzet aan dat hij een psychologisch patiënt is en dat zijn klachten niet zijn verbeterd door het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een mailwisseling met zijn psycholoog en zijn volledige patiëntendossier overgelegd. Verder voert hij aan dat hij vroeger een sportman was, maar door de stress is hij beginnen te roken en te drinken waardoor hij nooit meer de top zal bereiken. Bovendien is hij ouder geworden waardoor hij minder fit is en de top niet meer zal bereiken. Voorts voert opposant aan dat zijn huwelijk met zijn vrouw is stukgelopen door het lange tijdsverloop van de besluitvorming. Hiervan heeft hij ter onderbouwing een echtscheidingsakte overgelegd. Daarnaast voert hij aan dat hij gedurende de jaren van de procedures niet heeft kunnen werken en rond moest komen van € 145,-. Hierin moet aanleiding gezien worden om hem in ieder geval een schadevergoeding toe te kennen ter grootte van het verschil tussen het bijstandsniveau en de vergoeding die hij ontving van het COA.
4. De verzetrechter oordeelt als volgt.
5. Voor zover opposant zich in verzet op het standpunt heeft gesteld dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om zijn beroep nader toe te lichten, is de verzetrechter van oordeel dat dit enkele feit niet leidt tot twijfel ten aanzien van de buitenzittingsuitspraak. Dit is immers niet vereist om uitspraak te doen met toepassing van artikel 8:54 van de Awb.
6. De verzetrechter stelt vast dat de rechtbank aan de afwijzing van het verzoek om een schadevergoeding ten grondslag heeft gelegd dat opposant de door hem geleden schade niet heeft onderbouwd. De verzetrechter stelt verder vast dat opposant in verzet de door hem gestelde schade heeft getracht te onderbouwen door het overleggen van meerdere documenten. In verzet kunnen argumenten aangevoerd worden die nog niet in beroep naar voren gebracht zijn. De overgelegde stukken leiden naar het oordeel van de verzetrechter tot twijfel ten aanzien van de buitenzittingsuitspraak. De door opposant overgelegde stukken dienen alsnog betrokken te worden bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding.
7. Om deze reden is het verzet gegrond, zodat de uitspraak waartegen verzet was gedaan vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
8. De verzetrechter veroordeelt de staatssecretaris in de door opposant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de verzetrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1138,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter (nadere) zitting), met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in de proceskosten van opposant tot een bedrag van € 1138,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.