ECLI:NL:RBDHA:2022:3277
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vervangende toestemming voor medische behandeling van minderjarige in het kader van het Rijksvaccinatieprogramma
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot vervangende toestemming voor een medische behandeling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. Het verzoek is ingediend door Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, die als gecertificeerde instelling optreedt. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 5 november 2021 is ingediend, waarbij de gecertificeerde instelling toestemming vroeg voor vaccinatie van [minderjarige] volgens het Rijksvaccinatieprogramma. De moeder van [minderjarige] heeft geweigerd toestemming te geven voor de vaccinaties, terwijl de gecertificeerde instelling en Timo Pleegzorg van mening zijn dat deze vaccinaties noodzakelijk zijn voor de gezondheid en veiligheid van [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder geen principiële bezwaren heeft tegen de vaccinaties, maar dat haar weigering voortkomt uit emotionele redenen, zoals het niet aanwezig kunnen zijn bij de vaccinaties.
De kinderrechter heeft de relevante wetgeving, met name artikel 1:265e en 1:265h van het Burgerlijk Wetboek, in overweging genomen. Artikel 1:265e BW biedt de mogelijkheid voor gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat dit niet noodzakelijk is. In plaats daarvan heeft de kinderrechter het verzoek beoordeeld op basis van artikel 1:265h BW, dat de mogelijkheid biedt om vervangende toestemming te geven voor medische behandelingen van minderjarigen jonger dan twaalf jaar, indien de ouder die het gezag uitoefent de toestemming weigert.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van [minderjarige] te voorkomen. De kinderrechter heeft daarbij het belang van het kind vooropgesteld en geoordeeld dat het belang van [minderjarige] om beschermd te worden tegen gevaarlijke infectieziekten prevaleert boven de bezwaren van de moeder. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling de vervangende toestemming verleend voor de vaccinaties, maar heeft deze beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, gezien het onomkeerbare karakter van vaccinaties.