ECLI:NL:RBDHA:2022:3275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
C/09/618216 / JE RK 21-2252
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en beëindiging werkzaamheden bijzondere curator

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 maart 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 30 maart 2022, en de rechtbank heeft nu besloten deze te verlengen tot 22 mei 2022. De zaak is behandeld door de meervoudige kamer, waarbij de kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] aanwezig is, vooral door de moeizame communicatie tussen de ouders en het loyaliteitsconflict waarin [minderjarige] zich bevindt. De rechtbank heeft de zorgen van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] en de onopgeloste conflicten tussen de ouders serieus genomen. De ouders, de vader en de moeder, hebben beiden verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, waarbij de vader ook een onafhankelijk onderzoek heeft voorgesteld. De bijzondere curator heeft in haar verslag aangegeven dat de huidige situatie niet bevorderlijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] en dat er behoefte is aan een veilige omgeving voor haar. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, hoewel de ondertoezichtstelling niet de gewenste resultaten heeft opgeleverd, het in het belang van [minderjarige] is om de ondertoezichtstelling te verlengen om een afsluitingsplan en een overgang naar een vrijwillige hulpverlening te waarborgen. De rechtbank heeft de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd en de beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/618216 / JE RK 21-2252
Datum uitspraak: 25 maart 2022

Beschikking van de meervoudige kamer

Verlenging ondertoezichtstelling
Beëindiging werkzaamheden bijzondere curator
in de zaak naar aanleiding van het op 20 september 2021 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats]

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man 1]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.A. van de Weerd,
en

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
en
[de man 2]
hierna te noemen: de stiefvader,
samen wonende te [woonplaats 2]
en

[bijzondere curator] ,

kantoorhoudende te Sassenheim,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator van [minderjarige] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.

Het procesverloop

Bij beschikking van 14 maart 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 30 maart 2022, en is het verzoek voor het overige aangehouden tot deze zitting. De zaak is tevens verwezen voor behandeling door de meervoudige kamer van deze rechtbank.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- voornoemde beschikking 14 maart 2022;
- de brief met bijlagen van 12 november 2021 en 9 maart 2022 van de moeder;
- de brief van 9 februari 2022 van de gecertificeerde instelling;
- het rapport van 6 maart 2022 van de bijzondere curator;
- de brief van 24 maart 2022 van de vader.
Op 25 maart 2022 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de vader;
- de moeder;
- de stiefvader;
- [bijzondere curator] , de bijzondere curator van [minderjarige] ;
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
De vader heeft bij aanvang van de mondelinge behandeling laten weten tijdens de zitting niet te worden bijgestaan door zijn advocaat.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Verzoek en verweer

Verzoek verlenging ondertoezichtstelling [minderjarige]
Het verzoek betreft een aangehouden verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van zes maanden, waarvan nu nog resteert de periode van 30 maart 2022 tot 22 mei 2022. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek in haar verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling als volgt gemotiveerd.
De gecertificeerde instelling heeft onverminderd zorgen om de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . De communicatie tussen de ouders verloopt nog steeds moeizaam en lijkt niet te verbeteren. [minderjarige] heeft veel last van loyaliteitsproblematiek. De zorgen om de veiligheid van [minderjarige] zijn momenteel met name gelegen in de borging van haar veiligheid in de toekomst. De zorgen zien dan op de mate waarin [minderjarige] de ruimte krijgt en voelt om zichzelf te zijn en haar mening te vormen en te geven, zeker op het moment dat die mening anders is dan die van haar opvoeders. Gezien wordt dat [minderjarige] zich ondergeschikt maakt aan de visies van haar ouders. Gedurende de ondertoezichtstelling is een patroon zichtbaar waarbij de moeizame communicatie van de ouders en het strijdende karakter daarvan de boventoon voert. Hierdoor heeft [minderjarige] te weinig centraal kunnen staan gedurende de ondertoezichtstelling en worden haar belangen naar achter geschoven. Bij aanvang van de ondertoezichtstelling is de gecertificeerde instelling er vanuit gegaan dat de communicatiepatronen een dynamisch karakter hadden, maar nu wordt geconstateerd dat het een onveranderbare factor is. De middelen die de gecertificeerde instelling heeft ingezet om de bestaande patronen te doorbreken zijn niet voldoende toereikend gebleken en hebben zelfs tot meer strijd geleid. De gecertificeerde instelling ziet geen mogelijkheden meer voor de inzet van middelen die de patronen wel zullen doorbreken. De focus ligt daarom nu op het versterken van de weerbaarheid van [minderjarige] voor de situatie waarin zij zich bevindt. Hiervoor krijgt [minderjarige] behandeling bij een psycholoog en dit kan doorgang hebben in het vrijwillige kader.
Concluderend is de gecertificeerde instelling van mening dat het hoogst haalbare binnen de ondertoezichtstelling is bereikt en dat de maatregel moet worden beëindigd. In de laatste weken van de ondertoezichtstelling zal gewerkt worden aan een borgingsplan. In dat plan moet duidelijk worden vermeld bij wie [minderjarige] en de ouders terecht kunnen als de zorgen toenemen en wat nodig is om de omgang door te laten lopen zoals die nu is. Ook moet de hulpverlening voor [minderjarige] voldoende bestendig zijn zodat deze doorgang kan hebben na het afsluiten van de ondertoezichtstelling. Het is belangrijk dat er een neutrale partij voor [minderjarige] betrokken blijft waar zij kan ventileren.
Standpunt van de vader
De vader vindt dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd. Hoewel een verlenging van de ondertoezichtstelling niet wenselijk is, heeft [minderjarige] volgens de vader nog hulp nodig. De resterende periode van de ondertoezichtstelling moet worden gebruikt om in te zetten op onderzoek naar de uitvoering van de ondertoezichtstelling in de afgelopen zes jaar. Op die manier kan inzichtelijk worden gemaakt welke beschadiging [minderjarige] heeft opgelopen door de ondertoezichtstelling en wat er nodig is om haar te helpen in de toekomst. Er zijn veel fouten gemaakt in de uitvoering van de ondertoezichtstelling en het is volgens de vader noodzakelijk dat hier meer duidelijkheid over komt. Het is daarbij belangrijk dat er meer transparant wordt gehandeld. Er moet gehandeld worden op basis van de juiste feiten en niet op basis van onjuistheden over de vader. Op basis van onjuistheden is hem ook het ouderlijk gezag ontnomen. De door de gecertificeerde instelling uitgevoerde dossieranalyse heeft niet tot opheldering en erkenning van het verleden geleid. Het is volgens de vader niet mogelijk om de ondertoezichtstelling af te sluiten totdat de uitvoering daarvan naar waarheid is beoordeeld. Alleen dan is het mogelijk een veilige borging te garanderen. De vader verzoekt daarom het verzoek voor een half jaar aan te houden en om in overweging te nemen een onafhankelijk onderzoek te gelasten.
Standpunt van de moeder en de stiefvader
De moeder en de stiefvader vinden eveneens dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd. De moeder maakt zich zorgen om de huidige, onveranderde situatie. Zij is van mening dat deze niet goed is voor [minderjarige] . [minderjarige] leeft in twee gescheiden werelden en wordt tijdens verblijf bij de vader in haar sociale leven beperkt. [minderjarige] heeft meer rust nodig in de omgangsregeling, maar wil tegelijkertijd ook flexibiliteit. Dit gaat niet zolang de vader en de moeder niet met elkaar kunnen communiceren. Toezicht door de gecertificeerde instelling op [minderjarige] ’s welzijn en op beide thuissituaties is daarom nog altijd noodzakelijk. De betrokkenheid van de gecertificeerde instelling ziet de moeder het liefst voortduren totdat de omgangsregeling met de vader goed verloopt. Dit is nog niet het geval. De moeder is het met de gecertificeerde instelling eens dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling niet goed verloopt en dat de vader de strijd binnen de ondertoezichtstelling blijft aangaan. De moeder mist een visie en concrete doelen waar de gecertificeerde instelling de komende periode aan gaat werken om de ondertoezichtstelling te kunnen afronden. De moeder wil als concreet doel opnemen dat het niet de bedoeling kan zijn dat [minderjarige] in het huidige loyaliteitsconflict blijft verkeren. Ook wil de moeder voorwaarden op papier om parallel solo ouderschap haalbaar te maken.
De stiefvader deelt de zorgen van de moeder. De situatie is nog niet stabiel genoeg om de ondertoezichtstelling af te sluiten. Het is te vroeg voor een borgingsfase. Er zijn veel doelen niet behaald binnen de ondertoezichtstelling. Toch is er door de ondertoezichtstelling wel enige vooruitgang geboekt. De stiefvader meent dat de gevraagde, resterende zeven weken te kort zijn en verzoekt de rechtbank om – daar waar mogelijk – te oordelen over een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] langer dan de verzochte periode.
Bevindingen bijzondere curator
De bijzondere curator heeft haar onderzoek afgerond en in haar verslag antwoord gegeven op de door de rechtbank in de beschikking van 16 november 2021 gestelde vragen. Het verslag is tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht. De bijzondere curator komt – kort samengevat – tot de volgende conclusies. De ondertoezichtstelling heeft de ouders en [minderjarige] niet de gehoopte rust gebracht. Een alternatief is echter lastig te vinden. [minderjarige] zit zo erg klem tussen haar ouders dat zij niet aan haar eigen ontwikkeling toekomt. Zij komt niet bij haar eigen behoeften en is volledig ingesteld op het tevreden houden van haar ouders. De strategie van [minderjarige] is om zichzelf als niet relevant te bestempelen en als het ware uit te gummen. Beide ouders zorgen in het dagelijks leven voor [minderjarige] , maar hebben verschillende visies/oplossingen. Het lukt de ouders niet om het patroon te doorbreken. De samenwerking tussen de ouders is op hetzelfde niveau als in 2018. Er is nog steeds sprake van het ontbreken van vertrouwen in elkaar en er zijn diepe overtuigingen over de afgelopen jaren. Het hoogst haalbare is inmiddels bereikt. Voor een veilige ontwikkeling van [minderjarige] is het van belang dat er iemand speciaal voor haar is. De huidige vorm van co-ouderschap vormt mogelijk een bedreiging voor de vorming van haar identiteit en persoonlijke ontwikkeling. Het lijkt echter voor nu de beste oplossing om het co-ouderschap in stand te laten zoals dat nu is bepaald. Daarbinnen moet [minderjarige] samen met de individuele hulpverlening die zij nu heeft werken aan haar weerbaarheid en haar eigen wensen ontdekken.

Beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [minderjarige] sinds februari 2017 onder toezicht van de gecertificeerde instelling staat. De rechtbank ziet – anders dan de vader betoogt – onverminderd een concrete ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] door de situatie en het loyaliteitsconflict waarin zij zich bevindt. Dit komt tot uiting doordat [minderjarige] niet wil of kan kiezen tussen beide ouders en haar eigen behoeften en wensen ondergeschikt maakt aan die van haar ouders. Zij leeft als het ware een dubbelleven en vormt haar leven naar de ouder bij wie zij op dat moment verblijft. Uit het verslag van de bijzondere curator blijkt verder dat [minderjarige] hier veel last van ondervindt. [minderjarige] kan vooralsnog geen onbelast contact hebben met beide ouders omdat zij geconfronteerd wordt met de aanhoudende strijd tussen haar ouders.
Om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen zijn bij aanvang van de ondertoezichtstelling de volgende doelen gesteld. [minderjarige] ervaart rust en regelmaat en heeft geen last van de strijd tussen haar ouders. Het tweede doel betrof het zelfstandig keuzes maken in het contact met haar ouders zonder dat [minderjarige] bang hoeft te zijn om haar ouders te kwetsen. De rechtbank constateert dat de ondertoezichtstelling ten aanzien van beide gestelde doelen niet tot de gewenste resultaten heeft geleid. Naar het oordeel van de rechtbank is niet te verwachten dat die doelen door een verdere verlenging van de ondertoezichtstelling wel te behalen zijn. In zoverre is de (verlenging van de) ondertoezichtstelling niet (meer) doelmatig.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding voor en meerwaarde in het toewijzen van het huidige verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van zeven weken. De reden hiervoor is dat de rechtbank het niet in het belang van [minderjarige] acht dat de ondertoezichtstelling eindigt zonder afsluitingsplan en overdracht naar het vrijwillige kader. Tijdens de mondelinge behandeling is de vraag gerezen over de mogelijkheid van het doorgaan van de individuele hulp en ondersteuning voor [minderjarige] , en is de noodzaak hiervan besproken. Het belangrijkste voor [minderjarige] is dat er rust zal ontstaan zodat zij zich kan gaan richten op haar eigen ontwikkeling richting zelfstandigheid. Daarbij is het van belang dat zij meer weerbaar wordt ten aanzien van de visies van haar ouders en kan gaan leren haar eigen behoeften en wensen te herkennen en uit te spreken. Hiervoor is het noodzakelijk dat de gesprekken met de psycholoog (vooralsnog) doorgang zullen hebben, en dat eventueel gezocht wordt naar een coach of vertrouwenspersoon voor [minderjarige] .
Het is duidelijk dat de ouders verschillende (opvoed)visies hebben en dat alle gevoerde procedures en pogingen om met hulp de ouderrelatie te verbeteren, niet de nodige rust hebben gebracht. Onderzoek naar de oorzaak van de huidige situatie en de uitvoering van de ondertoezichtstelling zal naar verwachting van de rechtbank ook niet de nodige rust brengen. Het is belangrijk dat de ouders rust gaan vinden in de huidige situatie binnen de gestelde kaders. De rechtbank merkt in dat kader op dat ook de rechtbank en het Gerechtshof zich al meerdere malen hebben uitgelaten over de gezinssituatie en de omgang, en dat getracht is om een situatie te creëren die het meest passend is en aansluit bij het belang van [minderjarige] . Er zijn onherroepelijke uitspraken over het gezag en de omgang. Zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd, zal de vastgestelde omgangsregeling met de vader, inclusief de bepaling dat de vader moet meewerken aan die regeling op straffe van een dwangsom en machtiging van de moeder om met behulp van de sterke arm van politie en justitie de tenuitvoerlegging van de betreffende beschikking te bewerkstellingen [1] , doorlopen. [2] Het wijzigen van de vastgestelde omgangsregeling is niet mogelijk zonder tussenkomst van de rechtbank en hoeft derhalve tussen de ouders niet ter discussie komen te staan. Tot slot merkt de rechtbank op dat er gewicht moet worden toegekend aan de wens van [minderjarige] (zeker gelet op haar leeftijd) in samenhang met wat de bijzondere curator schrijft over de wens van [minderjarige] , om de situatie en de omgangsregeling te behouden zoals deze is nu vastgesteld.
Gedurende de ondertoezichtstelling is er ingezet op het verbeteren van de communicatie tussen de ouders, zodat [minderjarige] onbelast contact kan hebben met haar beide ouders. De gecertificeerde instelling en de bijzondere curator hebben geconcludeerd dat het hoogst haalbare daarin inmiddels is bereikt. De moeizame communicatie van de ouders en het strijdende karakter van die communicatie houdt aan. Met de gecertificeerde instelling is de rechtbank van oordeel dat de ingezette hulpverlening inmiddels tot meer strijd leidt, in elk geval de strijd niet vermindert, en dat dit een contra-indicatie is voor een verdere verlenging van de ondertoezichtstelling. De strijd lijkt verplaatst en is nu meer gericht op het handelen van de gecertificeerde instelling. De gecertificeerde instelling heeft bovendien betoogd de maatregel niet langer effectief te kunnen uitvoeren en niet te weten welke instrumenten er nog ingezet kunnen worden, waardoor de gecertificeerde instelling ook niet tegemoet kan komen aan de wens van de moeder om concrete doelen te bepalen. De ondertoezichtstelling wordt volgens de gecertificeerde instelling ingezet als toezicht op de communicatie tussen de ouders en het belang van [minderjarige] staat niet op de voorgrond. De maatregel is daarmee, naar het oordeel van de rechtbank, niet langer doelmatig en staat niet langer in verhouding tot de weg te nemen ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] .
De rechtbank begrijpt de wens van de ouders om de ondertoezichtstelling te verlengen. De rechtbank ziet echter, gelet op de huidige situatie en zonder concreet (schriftelijk) verzoek, geen mogelijkheid en onvoldoende aanleiding om een beslissing te nemen voor een (verlenging van de) ondertoezichtstelling langer dan de verzochte duur. De rechtbank spreekt de hoop uit dat de ouders zullen berusten in de huidige situatie en binnen die situatie [minderjarige] de kaders zullen bieden om meer eigenheid te ontwikkelen zodat zij kan groeien richting volwassenheid.
Bijzondere curator
De rechtbank merkt op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing tot verlenging van de ondertoezichtstelling, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd. De rechtbank dankt de bijzondere curator voor haar bijstand aan [minderjarige] en haar advies aan de rechtbank.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 30 maart 2022 tot 22 mei 2022 met behoud van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator mevrouw A. van Teijlingen voor deze procedure als beëindigd;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2022 door mrs. C.L. Strop, J.J. Peters en R. van Zeijst – Repelaer van Driel, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 8 april 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.

Voetnoten

1.Beschikking van 11 februari 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank.
2.Op grond van artikel 1:265g, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek en artikel 1:377a, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek.