ECLI:NL:RBDHA:2022:3258

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
C/09/597067 / FA RK 20-5065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en vernietiging echtscheidingsconvenant

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen de man, [Y], en de vrouw, [X]. De man had op 13 juli 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij hij verzocht om de inhoud van een echtscheidingsconvenant van 19 mei 2020 op te nemen in de beschikking. De vrouw voerde verweer en stelde dat het echtscheidingsconvenant vernietigbaar was wegens benadeling voor meer dan een vierde, dwaling, en andere gronden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden met een algehele uitsluiting van gemeenschap van goederen en een periodiek verrekenbeding. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw tot vernietiging van het echtscheidingsconvenant afgewezen, omdat zij niet voldoende had aangetoond dat zij benadeeld was voor meer dan een vierde. De rechtbank oordeelde dat het echtscheidingsconvenant in stand blijft en dat de inhoud ervan wordt opgenomen in de beschikking. De vrouw werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om het huurrecht van de echtelijke woning en de proceskosten werden gecompenseerd. De rechtbank sprak de echtscheiding uit en verklaarde dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 20-5065 (echtscheiding)
FA RK 21-954 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Zaaknummer: C/09/597067 (echtscheiding)
C/09/607286 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Datum beschikking: 24 maart 2022

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 13 juli 2020 ingekomen verzoek van:

[Y]

de man,
wonende in [woonplaats 1]
advocaat: voorheen mr. M.J. Boers, nu mr. P. Verbraaken te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. P.B. van Eck-Molenaar te Gouda.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het op 13 juli 2020 ingekomen verzoekschrift, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 6 augustus 2020, met bijlage, van de zijde van de man;
  • het op 24 augustus 2020 ingekomen gewijzigde verzoek van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 7 september 2020, met bijlage, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 8 oktober 2020, met bijlage, van de zijde van de man;
  • het op 8 december 2020 ingekomen verweerschrift met zelfstandige verzoeken, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het op 2 februari 2021 ingekomen verweerschrift op de zelfstandige verzoeken, tevens wijziging en aanvulling van het verzoekschrift, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • de brief van 18 februari 2021 van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 9 maart 2021, met als bijlage het formulier verdelen en verrekenen, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 10 maart 2021, met als bijlage het formulier verdelen en verrekenen, van de zijde van de man;
  • de brief van 29 september 2021 van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 11 oktober 2021, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • de brief van 11 februari 2022, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 11 februari 2022, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • de brief van 14 februari 2022, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 22 februari 2022, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
Op 24 februari 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Zowel door de advocaat van de man als door de advocaat van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd en voorgedragen. Door de advocaat van de man zijn ter zitting nadere stukken overgelegd, te weten een reactie op het verrekenvoorstel van de vrouw met bijlagen.
Ter zitting heeft de vrouw haar verzoek tot afgifte van de hond ingetrokken.
Ter zitting is besproken dat namens de man nog zijn aangifte inkomstenbelasting 2020 mag worden nagezonden. De rechtbank heeft dit stuk vervolgens ontvangen bij F9-formulier van 28 februari 2022 van de zijde van de man.

Feiten

  • De man en de vrouw zijn gehuwd op [huw.datum] 1987 te [huw.plaats]
  • De man en de vrouw zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende een algehele uitsluiting van elke gemeenschap van goederen en een periodiek verrekenbeding.
  • Door de vrouw is eerder een verzoek tot echtscheiding en een verzoek tot vaststelling voorlopige voorzieningen ingediend op 1 november 2018. Deze procedures zijn door haar op 8 januari 2019 ingetrokken.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man, zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding en bepaling dat de inhoud van het echtscheidingsconvenant d.d. 19 mei 2020 in de beschikking wordt opgenomen, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
De vrouw voert – onder referte ten aanzien van de verzochte echtscheiding – verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de vrouw – na wijziging ter zitting – zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
veroordeling van de man tot het geven van inzage in de omvang en waarde van het te verrekenen vermogen, alsmede in zijn inkomens- en uitgavegegevens, op grond van artikel 9 van de akte huwelijkse voorwaarden dan wel artikel 843a Rv;
primairvernietiging van het echtscheidingsconvenant wegens benadeling voor meer dan een kwart, althans op grond van dwaling, althans op grond van een gebrek in de totstandkoming, bedrog c.q. misbruik van omstandigheden;
subsidiairvernietiging van de in het echtscheidingsconvenant opgenomen verrekening;
meer subsidiairontbinding van het echtscheidingsconvenant, dan wel een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie redelijk acht;
vaststelling van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de wijze van verrekening conform het voorstel van de vrouw, dan wel een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie redelijk acht;
veroordeling van de man om ter zake de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden en het daarin opgenomen en door partijen niet nagekomen periodiek verrekenbeding een nog nader te betalen bedrag aan de vrouw te betalen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
toedeling aan de vrouw van het huurrecht van de echtelijke woning aan het adres [echtelijke woning] te [plaatsnaam echtelijke woning] ;
benoeming van een deskundige die de waarde van de aandelen van de besloten vennootschap [bedrijfsnaam] en de waarde van het aan de vrouw toekomende pensioenbedrag dient vast te stellen en benoeming van een deskundige die de waarde van het onroerend goed dat onderdeel uitmaakt van het te verrekenen vermogen dient vast te stellen;
veroordeling van de man in zijn hoedanigheid van directeur groot aandeelhouder van de besloten vennootschap [bedrijfsnaam] zijn medewerking te verlenen aan het afstorten van het nog nader te bepalen pensioenbedrag dat aan de vrouw toekomt bij een door de vrouw aan te wijzen pensioenfonds of verzekering;
vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 1.500,- bruto per maand, althans een door de rechtbank in redelijkheid vast te stellen bedrag, bij vooruitbetaling te voldoen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer tegen het door de vrouw verzochte, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
De man en de vrouw hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond kunnen worden toegewezen.
Aanhechten convenant ?
De man heeft een door beide partijen op 19 mei 2020 ondertekend convenant overgelegd.
Hierin is – onder meer – opgenomen dat partijen zijn overeengekomen dat zij na de ontbinding van het huwelijk tegenover elkaar niet tot betaling van alimentatie gehouden zullen zijn (artikel 1) en dat het huurrecht van de (voormalige) echtelijke woning aan de vrouw zal toekomen (artikel 2). In artikel 3.3 is opgenomen dat partijen met elkaar van mening verschillen over de vraag welke vermogensbestanddelen onder het verrekenbeding vallen, alsmede de omvang van de door ieder van hen voorafgaand aan en tijdens het huwelijk gedane investeringen uit privévermogen en de waarde van de diverse vermogensbestanddelen. Uit hoofde van het niet-nageleefd periodiek verrekenbeding en de overige tussen partijen bestaande geschillen zijn partijen overeengekomen dat de man aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 75.000,-, te voldoen in vijf jaarlijkse termijnen van
€ 15.000,-, en dat de rechten en verplichtingen uit negen polissen ten name van de man aan de vrouw dienen toe te komen (artikel 3.8). Verder hebben partijen in artikel 5.2 de werking van de Wet Verevening Pensioenrechten na echtscheiding (Wet VPS) met betrekking tot de door ieder van hen opgebouwde rechten op ouderdomspensioen uitgesloten.
De man heeft verzocht de inhoud van het convenant op te nemen in de beschikking.
De vrouw voert verweer. Zij stelt primair dat zij voor meer dan een kwart is benadeeld, althans dat sprake is van dwaling, een gebrek in de totstandkoming, bedrog c.q. misbruik van omstandigheden, zodat het echtscheidingsconvenant dient te worden vernietigd.
De vrouw stelt ter onderbouwing van haar standpunten samengevat als volgt. Nadat partijen zich eind 2018 hadden verzoend, wilde de man een regeling treffen ten aanzien van het in de huwelijkse voorwaarden niet-nagekomen periodieke verrekenbeding. Deze gevolgen hebben partijen in een door de voormalige advocaat van de man, mr. M.J. Boers, opgesteld echtscheidingsconvenant vastgelegd en ondertekend. De vrouw is slechts één keer telefonisch door mr. Boers over de inhoud van het convenant geïnformeerd. De vrouw heeft zich toen niet laten bijstaan door een eigen advocaat, omdat de man haar dit verbood. Volgens de vrouw was de intentie van het convenant om de financiën te regelen en niet om werkelijk van elkaar te scheiden. Vanuit die intentie heeft de vrouw het convenant ondertekend. De vrouw was niet op de hoogte van de omvang van het vermogen van de man, zij deed enkel een deel van de financiële administratie van de onderneming van de man en voor het overige hadden partijen een accountant.
De man betwist het door de vrouw gestelde en voert daartoe samengevat het volgende aan. Na de eerste echtscheidingsprocedure was de verstandhouding tussen partijen veranderd en vonden partijen het belangrijk om alsnog de gevolgen van de scheiding met elkaar te regelen. De gedachte hierachter was volgens de man dat hij zijn onderneming kon voortzetten en de vrouw in dienst van de onderneming kon blijven met behoud van haar inkomen. Volgens de man is de totale omvang en waarde van de vermogensbestanddelen, en ook de bedoelingen en de inhoud van het convenant, door mr. Boers met beide partijen besproken. Dat de man de vrouw zou hebben verboden een eigen advocaat te benaderen wordt door hem betwist. Bovendien wist de vrouw wat zij te vorderen zou hebben, nu zij in 2018 met een eigen advocaat een echtscheidingsprocedure was gestart waarin zij zelf met haar advocaat de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden in kaart heeft gebracht. Daarnaast beheerde de vrouw de financiën.
Doel van het convenant
De vrouw stelt (naar de rechtbank begrijpt) dat de intentie van partijen bij het tekenen van het convenant slechts was dat zij zouden voldoen aan de, tot aan dat moment nog niet uitgevoerde, periodieke verrekening tussen partijen. De man stelt dat met het convenant de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is geregeld.
De rechtbank stelt vast dat het convenant de titel ‘echtscheidingsconvenant’ draagt. Verder staat in de eerste overweging van dit convenant: ‘Het huwelijk van partijen is duurzaam ontwricht. Partijen wensen daarom dat het huwelijk door echtscheiding wordt ontbonden.’
Reeds op grond van deze bepalingen moest de vrouw er van uitgaan dat dit convenant is opgesteld ter finale afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden bij echtsscheiding.
Overigens valt niet in te zien waarom de vrouw een beroep doet op benadeling bij de verdeling via het convenant, terwijl zij tevens aangeeft dat de intentie van het convenant daar niet op zag.
Benadeling voor meer dan een vierde gedeelte?
De vrouw heeft als productie 21 een vermogensoverzicht met een verrekenvoorstel per peildatum 6 juli 2020 overgelegd, waarin zij het totale vermogen heeft begroot op
€ 1.545.653,98. In het echtscheidingsconvenant komt aan de vrouw uit hoofde van de verrekening een bedrag van € 279.364,43 toe, zodat volgens de vrouw sprake is van benadeling van meer dan een vierde.
Volgens de man vertegenwoordigt het totale vermogen hooguit € 1.040.614,25 en krijgt de vrouw op basis van het convenant (inclusief haar spaartegoed en het voorschot op de verrekening) uit hoofde van de verrekening een bedrag van € 358.720,50. Volgens de man is dan ook geen sprake van benadeling voor meer dan een vierde, dan wel is de vrouw willens en wetens akkoord gegaan met de overeengekomen verrekening.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 3:196, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een verdeling vernietigbaar, wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer tot het de verdeling behorende goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Uit het tweede lid van artikel 3:196 BW volgt dat, wanneer een benadeling voor meer dan een vierde is bewezen, de benadeelde wordt vermoed omtrent de waarde van een of meer van te verdelen goederen en schulden te hebben gedwaald. Krachtens artikel 1:135, tweede lid, BW is artikel 3:196 BW van overeenkomstige toepassing op een verrekening ingevolge bij huwelijkse voorwaarden gemaakt verrekenbeding.
De wetgever heeft met artikel 3:196 BW willen voorkomen dat achteraf over iedere tegenvallende verdeling (of verrekening) dwaling in stelling kan worden gebracht. Vernietiging op grond van dwaling is daarom pas mogelijk is als er sprake is van benadeling van meer dan een vierde. Om te kunnen beoordelen of sprake is van benadeling van meer dan een vierde dient te worden bezien wat de benadeelde per saldo (goederen minus schulden) uit de verdeling en/of verrekening behoorde te ontvangen, in vergelijking met hetgeen via de in het echtscheidingsconvenant gemaakte afspraken wordt ontvangen. Daarbij geldt dat op basis van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) feiten en omstandigheden moeten worden gesteld die zo’n vordering kunnen dragen. Indien deze feiten en omstandigheden zijn weersproken dienen deze te worden bewezen.
Gelet op het voorgaande is het dus aan de vrouw om te stellen, aan te tonen en te bewijzen dat sprake is van benadeling voor meer dan een vierde. Daarbij dienen álle vermogensbestanddelen, inclusief de schulden, te worden betrokken.
Vaststaat dat de man en de vrouw tijdens het huwelijk niet hebben voldaan aan de in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodieke verrekenplicht.
Ter cijfermatige onderbouwing van haar verzoek heeft de vrouw als productie 20 een vermogensoverzicht overgelegd. Daarin wordt uitgegaan van de waardes conform opgave van de man. De vrouw heeft daarbij echter de opmerking geplaatst dat zij niet instemt met die cijfers.
Desgevraagd heeft zij ter zitting aangegeven slechts in te stemmen met een beperkt deel van de cijfers. Voor de rechtbank is daarmee het uitgangspunt van de vrouw omtrent de waardering van de vermogensbestanddelen niet geheel helder.
Tussen partijen is in geschil of de waarde van de aandelen van de holding van de man (de besloten vennootschap [bedrijfsnaam] ) meegenomen moet worden bij de bepaling van het totale vermogen. Volgens de vrouw is dit wel het geval, omdat de man de winsten uit onderneming met de vrouw diende te verrekenen voor zover die niet waren verteerd. Op het vermogensoverzicht heeft de vrouw een netto waarde van de aandelen van de holding van de man opgenomen van € 152.386,-. De man stelt dat zijn onderneming niet tot het te verrekenen vermogen behoort, omdat het ondernemingsvermogen aan hem is voorbehouden op grond van de huwelijkse voorwaarden. Subsidiair betoogt hij dat de waarde moet worden gecorrigeerd met het eigen vermogen in 1986 (te weten ƒ 249.330,99, dat hoger is dan de waarde van ƒ 131.175,80 zoals vermeld in de huwelijkse voorwaarden).
Bij de beantwoording van de vraag of de waarde van de aandelen van de holding van de man behoort tot het te verrekenen vermogen, dient te worden vastgesteld of het de bedoeling van partijen bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden is geweest om de onderneming van de man buiten het te verrekenen vermogen te houden. De rechtbank leidt uit de inhoud en de bewoordingen van de huwelijkse voorwaarden af dat het partijen voor ogen stond om de onderneming van de man geheel buiten de gemeenschap te houden. Immers, in artikel 8, vierde lid, is opgenomen dat de deling zo mogelijk in geld geschiedt, maar dat een echtgenoot kan volstaan met een schuldbekentenis voor het uit te keren bedrag indien hij hiervoor gelden heeft moeten onttrekken aan een door hem gedreven onderneming en deze onttrekking door hem uit oogpunt van een goede bedrijfsvoering ongewenst wordt geoordeeld. Verder is in de staat van huwelijksaanbrengsten opgenomen dat de man het eigen vermogen van de door hem uitgeoefende onderneming heeft ingebracht.
Dat het eigen vermogen van de eenmanszaak is toegenomen en dat de onderneming vervolgens op 1 januari 1989 geruisloos is overgegaan en ingebracht in de holding van de man, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank behoren de aandelen van de holding van de man (en de waarde van de onderneming) dan ook niet te worden betrokken in de vermogensopstelling.
Uit de door de man achter productie 11-E5 overgelegde stukken blijkt dat het eigen vermogen van de holding in 2020 ongeveer € 208.462,- bedroeg en dat dit vermogen grotendeels was opgebouwd uit de onroerende zaken.
De stamrecht- en oudedagsverplichting dienen naar het oordeel van de rechtbank buiten de vermogensopstelling te blijven. Gelet op de in de balans opgenomen oudedagsverplichting van € 222.328,- en stamrechtverplichting van € 159.752,- wordt het eigen vermogen van de holding hiermee ruimschoots overschreden. Daarnaast heeft de man volgens de vrouw nog een vordering in privé van € 102.250,- op zijn holding.
Niet in geschil is dat de waarde van het onroerend goed die partijen in privé bezitten ( [adres 1] te [plaatsnaam 2] en de [adres 2] te [plaatsnaam 3] ) in de vermogensopstelling moet worden betrokken. Echter staat tussen partijen ter discussie wat de waarde van het onroerend goed is. De vrouw heeft in haar vermogensoverzicht een totale waarde opgenomen van € 676.000,-. De man heeft een als productie 11-A5 een taxatierapport van 7 februari 2022 overgelegd, maar stelt dat verbeteringen moeten worden aangebracht in verband met bodemverontreiniging waarmee rekening moet worden gehouden zodat volgens hem sprake is van een negatieve waarde. Volgens de vrouw blijkt nergens uit dat er sprake is van vervuiling en zij stelt dat de waarde van het onroerend goed door een deskundige dient te worden beoordeeld. Zoals gesteld is het aan de vrouw om met een deugdelijke onderbouwing te komen van haar beroep op benadeling. Uitsluitend een verzoek tot benoeming van een deskundige, zeker in het licht van de stukken die door de man zijn overgelegd aangaande de waarde van het onroerend goed, is daarvoor onvoldoende. De vordering van de vrouw lijkt eerder het karakter van een fishing expedition te hebben, dan dat zij de echte waardes van de vermogensbestanddelen nu vaststelt.
De rechtbank merkt nog op dat de man in zijn berekening van de partneralimentatie heeft opgemerkt dat hij hypotheeklasten zal hebben. De vrouw heeft in reactie daarop de hoogte hiervan betwist. De rechtbank leidt hieruit af dat tussen partijen onbetwist is dat op de woning van de man een hypotheek rust. De vrouw heeft dit niet bij de waardebepaling van de woning meegewogen.
Tussen partijen staat vast dat de waarde van de bank- en spaarsaldi en van de polissen bij de verrekening dienen te worden betrokken, waarvan niet in geschil is dat de totale waarde van de bankrekeningen € 72.658,53 bedraagt en van de polissen € 386.835,45. De man heeft echter naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat aan de zijde van de vrouw nog bankrekeningen zijn, die de vrouw niet inzichtelijk heeft gemaakt.
Concluderend op dit onderdeel is de rechtbank van oordeel dat de vrouw haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd en aangetoond. Doordat op verschillende onderdelen een onderbouwing van de vrouw mist, blijft de gehele omvang van de vermogensbestanddelen onduidelijk. De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond en onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij op basis van de in het echtscheidingsconvenant gemaakte afspraken voor een vierde is benadeeld.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vernietiging van het echtscheidingsconvenant op basis van benadeling voor meer dan een vierde afwijzen.
Dwaling, gebrek in de totstandkoming, bedrog c.q. misbruik van omstandigheden?
De vrouw heeft zich ook nog beroepen op vernietiging van het echtscheidingsconvenant op basis van dwaling, een gebrek in de totstandkoming, bedrog of misbruik van omstandigheden. De man heeft dit gemotiveerd betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de overeenkomst niet op grond van artikel 6:228 BW kan worden vernietigd. Zoals in artikel 3:199 BW is bepaald en in het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015 (ECLI:HR:2015:1871) is bevestigd, is de algemene dwalingsregeling van artikel 6:228 BW en verder niet van toepassing op een verdeling, zodat de vernietiging van een verdeling wegens dwaling uitsluitend wordt beheerst door artikel 3:196 BW. Het beroep van de vrouw op dwaling kan dan ook niet slagen.
Haar beroep op de overige gronden heeft de vrouw na betwisting door de man niet nader onderbouwd. Overigens overweegt de rechtbank hierover dat de vrouw eerder, eind 2018, zelf een verzoek tot echtscheiding heeft gedaan. De rechtbank acht haar daarmee in ieder geval enigszins voorbereid op de gevolgen van het tekenen van het echtscheidingsconvenant in mei 2020. Bovendien heeft de vrouw zich bij de indiening van het eerdere echtscheidingsverzoek door haar huidige advocaat laten bijstaan en had zij haar advocaat ten tijde van het echtscheidingsconvenant eenvoudig opnieuw kunnen raadplegen. Bovendien is bij het opstellen van het echtscheidingsconvenant een advocaat betrokken is geweest, die met beide partijen over de inhoud van het convenant heeft gesproken. Naar het oordeel van de rechtbank was de vrouw zeer wel op de hoogte van hetgeen waarvoor zij tekende, of had zij dat kunnen zijn.
Subsidiair: vernietiging verrekening
De vrouw heeft subsidiair verzocht de in het echtscheidingsconvenant opgenomen verrekening te vernietigen, hetgeen neer zou komen op vernietiging van een deel van het convenant. Hiervoor geldt naar het oordeel van de rechtbank ook dat de vrouw dit na betwisting onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en onvoldoende heeft onderbouwd. Dit beroep van de vrouw kan daarom ook niet slagen.
Meer subsidiair: ontbinding echtscheidingsconvenant
De vrouw heeft meer subsidiair ontbinding van het echtscheidingsconvenant verzocht. Zij heeft hiertoe echter geen gronden aangevoerd, zodat ook dit beroep van de vrouw niet slaagt.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het door beide partijen op 19 mei 2020 ondertekende echtscheidingsconvenant in stand blijft. De rechtbank zal de inhoud van het echtscheidingsconvenant conform het verzoek van de man opnemen in de beschikking.
Verzoek inzage stukken
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen tot het geven van inzage in de omvang en waarde van het te verrekenen vermogen, alsmede in zijn inkomens- en uitgavegegevens.
De afwijzing van de hiervoor besproken verzoeken leidt ertoe dat de vrouw geen (onderliggende) vordering heeft op de man. Dit betekent dat de vrouw geen rechtmatig belang heeft bij haar verzoek om de man op grond van artikel 843a Rv te veroordelen tot het verstrekken van afschriften van de genoemde bescheiden. Ook dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Huurrecht echtelijke woning
De vrouw heeft nog verzocht het huurrecht van de echtelijke woning aan het adres [echtelijke woning] te ( [plaatsnaam echtelijke woning] aan haar toe te delen. Dit is echter in het echtscheidingsconvenant van partijen al opgenomen, zodat de vrouw geen belang heeft bij haar verzoek. De rechtbank zal de vrouw daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
Overige verzoeken (zelfstandige verzoeken vrouw onder IV, V, VII, VIII en IX)
De vrouw heeft verder nog verzocht de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verrekening vast te stellen, de man te veroordelen tot betaling van een bedrag ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en het niet nagekomen periodiek verrekenbeding, een deskundige te benoemen voor de waardering van het onroerend goed, de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan het afstorten van een pensioenbedrag en vaststelling van partneralimentatie.
De rechtbank overweegt dat voormelde zaken in het echtscheidingsconvenant zijn geregeld.
Bovendien zijn er geen zeer bijzondere of ingrijpende omstandigheden gesteld, op basis waarvan de in het convenant gemaakte afspraken gewijzigd zouden moeten worden.
De rechtbank zal de verzoeken van de vrouw dan ook afwijzen.
Ter zitting gedane verzoeken
Ter zitting heeft de vrouw verzocht om de man een voorschot op te leggen inzake de verdeling/verrekening. Ook heeft de vrouw daar verzocht om een voorlopige partneralimentatie te bepalen.
De man heeft bezwaar gemaakt tegen deze verzoeken.
De rechtbank zal deze verzoeken afwijzen wegens strijd met de procesorde. De verzoeken zijn zeer laat gedaan. Daarmee wordt de wederpartij geen gelegenheid geboden op een verantwoorde manier verweer te kunnen voeren tegen de verzoeken.
Proceskosten
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de proceskosten. Partijen hadden een minnelijke regeling getroffen ter voorkoming van hoge advocaatkosten. Door de huidige gang van zaken is de man geconfronteerd met dubbele advocaatkosten, en kosten van accountant en andere experts.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Volgens de vrouw dienen de proceskosten te worden gecompenseerd, zoals gebruikelijk in familierechtelijke kwesties.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot veroordeling van de vrouw in de proceskosten. De rechtbank zal de proceskosten dan ook, zoals gebruikelijk in familiezaken, compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [huw.datum] 1987 te [huw.plaats] ;
*
neemt op de door de man en de vrouw onderling getroffen regelingen zoals neergelegd in het (in kopie) aan deze beschikking gehechte echtscheidingsconvenant;
*
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek ten aanzien van het huurrecht;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af al het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.W. de Wit, H.C.L. Vreugdenhil en T.M. Coppes, rechters, tot stand gekomen in samenwerking met mr. M.I. Noordegraaf, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 maart 2022.