Uitspraak
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikking op het op 13 juli 2020 ingekomen verzoek van:
[Y]
[X] ,
Procedure
- het op 13 juli 2020 ingekomen verzoekschrift, met bijlagen, van de zijde van de man;
- het F9-formulier van 6 augustus 2020, met bijlage, van de zijde van de man;
- het op 24 augustus 2020 ingekomen gewijzigde verzoek van de zijde van de man;
- het F9-formulier van 7 september 2020, met bijlage, van de zijde van de man;
- het F9-formulier van 8 oktober 2020, met bijlage, van de zijde van de man;
- het op 8 december 2020 ingekomen verweerschrift met zelfstandige verzoeken, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- het op 2 februari 2021 ingekomen verweerschrift op de zelfstandige verzoeken, tevens wijziging en aanvulling van het verzoekschrift, met bijlagen, van de zijde van de man;
- de brief van 18 februari 2021 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 9 maart 2021, met als bijlage het formulier verdelen en verrekenen, van de zijde van de vrouw;
- de brief van 10 maart 2021, met als bijlage het formulier verdelen en verrekenen, van de zijde van de man;
- de brief van 29 september 2021 van de zijde van de vrouw;
- de brief van 11 oktober 2021, met bijlagen, van de zijde van de man;
- de brief van 11 februari 2022, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief van 11 februari 2022, met bijlagen, van de zijde van de man;
- de brief van 14 februari 2022, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
- de brief van 22 februari 2022, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Feiten
- De man en de vrouw zijn gehuwd op [huw.datum] 1987 te [huw.plaats]
- De man en de vrouw zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende een algehele uitsluiting van elke gemeenschap van goederen en een periodiek verrekenbeding.
- Door de vrouw is eerder een verzoek tot echtscheiding en een verzoek tot vaststelling voorlopige voorzieningen ingediend op 1 november 2018. Deze procedures zijn door haar op 8 januari 2019 ingetrokken.
Verzoek en verweer
subsidiairvernietiging van de in het echtscheidingsconvenant opgenomen verrekening;
meer subsidiairontbinding van het echtscheidingsconvenant, dan wel een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie redelijk acht;
Beoordeling
€ 15.000,-, en dat de rechten en verplichtingen uit negen polissen ten name van de man aan de vrouw dienen toe te komen (artikel 3.8). Verder hebben partijen in artikel 5.2 de werking van de Wet Verevening Pensioenrechten na echtscheiding (Wet VPS) met betrekking tot de door ieder van hen opgebouwde rechten op ouderdomspensioen uitgesloten.
Overigens valt niet in te zien waarom de vrouw een beroep doet op benadeling bij de verdeling via het convenant, terwijl zij tevens aangeeft dat de intentie van het convenant daar niet op zag.
€ 1.545.653,98. In het echtscheidingsconvenant komt aan de vrouw uit hoofde van de verrekening een bedrag van € 279.364,43 toe, zodat volgens de vrouw sprake is van benadeling van meer dan een vierde.
Dat het eigen vermogen van de eenmanszaak is toegenomen en dat de onderneming vervolgens op 1 januari 1989 geruisloos is overgegaan en ingebracht in de holding van de man, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank behoren de aandelen van de holding van de man (en de waarde van de onderneming) dan ook niet te worden betrokken in de vermogensopstelling.
De man heeft bezwaar gemaakt tegen deze verzoeken.