ECLI:NL:RBDHA:2022:3219

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
9564315 \ EJ VERZ 21-85585
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot betaling van een billijke vergoeding en/of aanbieden van een arbeidsovereenkomst na beëindiging van een tijdelijke arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de verzoeker, geboren in 1985, een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Den Haag, waarin hij primair een billijke vergoeding eist op basis van artikel 7:673 lid 9 BW, en subsidiair het aanbieden van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De verzoeker was in dienst bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) op basis van een tijdelijke aanstelling, maar zijn arbeidsovereenkomst werd niet verlengd. De werkgever, DJI, heeft aangegeven dat de beslissing om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen voortkwam uit ernstig verwijtbaar handelen van de verzoeker, waaronder integriteitsschendingen en ongepast gedrag. De kantonrechter heeft op 8 februari 2022 uitspraak gedaan en het verzoek van de verzoeker afgewezen. De rechter oordeelde dat DJI in redelijkheid tot het besluit kon komen om de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten, gezien de eerdere bedenkingen over het functioneren van de verzoeker en de berispingen die hij had ontvangen. De kantonrechter concludeerde dat de verzoeker niet voldoende had aangetoond dat hij schade had geleden die voor vergoeding in aanmerking kwam, en dat de overige stellingen van de verzoeker niet tot een andere uitkomst konden leiden. De verzoeker werd veroordeeld in de proceskosten van DJI.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
Zaaknr./rolnr.: 9564315/ EJ VERZ 21-85585
Uitspraakdatum: 8 februari 2022
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.C. Wetting,
tegen
De Staat der Nederlanden, namens deze de Minister van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mevrouw [naam] van de Dienst Justitiële Inrichtingen,
gevestigd te Den Haag,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. E. Bergsma.
Partijen worden aangeduid als “ [verzoeker] ” en “DJI”.

1.1. Procesverloop

[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend primair ex artikel 7:673 lid 9 BW tot betaling van een billijke vergoeding en (meer) subsidiair tot het aanbieden van een arbeidsovereenkomst en/of tot betaling van een schadevergoeding. DJI heeft een verweerschrift ingediend.
Op 11 januari 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Beide partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [verzoeker] nog aanvullende stukken toegezonden.

2.2. FeitenDe kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.2.1 [verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1985, is op 1 september 2019 in dienst getreden bij DJI op basis van een tijdelijk aanstelling voor de duur van één jaar. [verzoeker] verrichtte zijn werkzaamheden in de Penitentiaire Inrichting (PI) te Alphen aan den Rijn.2.2 Afgesproken was dat [verzoeker] , na het volgen van een Basisopleiding, de mbo3-opleiding Persoonlijk Begeleider Specifieke Doelgroepen (PBSD) zou gaan volgen.2.3 [verzoeker] is op 21 oktober 2019 gestart met de Basisopleiding, welke hij op 5 maart 2020 heeft afgerond.2.4 Blijkens een gespreksverslag van 11 maart 2020 zijn diverse voorvallen die zich in de daaraan voorafgaande maanden hadden voorgedaan door de plaatsvervangend vestigingsdirecteur met [verzoeker] besproken. Het ging daarbij om het (meerdere malen) zichtbaar dragen van tatoeages en op het dragen van een petje binnen een locatie waar dat niet was toegestaan. Op grond daarvan heeft de plaatsvervangend directeur aan [verzoeker] meegedeeld voornemens te zijn de tijdelijke arbeidsovereenkomst met [verzoeker] niet te verlengen.2.5 Op 4 juni 2020 heeft DJI aan [verzoeker] (toch) een tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst aangeboden voor de duur van één jaar. [verzoeker] heeft daarbij tevens de periodieke verhoging gekregen, die hem bij aanvang van het dienstverband was toegezegd. Op dat moment was de verwachting dat [verzoeker] in september 2020 met zijn opleiding kon starten. Dit is echter niet doorgegaan.2.6 Op 24 juli 2020 is [verzoeker] door politieagenten in Leiden aangetroffen bij een voertuig van een persoon die op dat moment gedetineerd zat in de PI te Alphen aan den Rijn. Op 4 augustus 2020 heeft [verzoeker] hierover met zijn leidinggevende de heer [leidinggevende] gesproken.2.7 Op 26 oktober 2020 heeft DJI via het Bureau Integriteit (BI) een rapport van het Meldpunt Grip van de politie ontvangen, waaruit bleek dat de politie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) een melding had ontvangen over [verzoeker] . [verzoeker] zou tegen betaling telefoons binnen de PI Alphen aan den Rijn brengen en deze afgeven aan gedetineerden. Daarnaast maakte het rapport melding van het voorval dat zich op 24 juli 2020 in Leiden had afgespeeld.2.8 DJI heeft naar aanleiding van dit rapport besloten om BI in te schakelen om nader onderzoek te laten verrichten. [verzoeker] is hiervan op 3 november 2020 op de hoogte gesteld en aan hem is meegedeeld dat hij gedurende dit onderzoek is geschorst. Op 4 november 2020 is vervolgens op het intranet een bericht geplaatst dat aan een medewerker de toegang was ontzegd naar aanleiding van een vermoeden van ernstige integriteitsschending.2.9 [verzoeker] heeft op 12 november 2020 gereageerd op de schriftelijke bevestiging van het gesprek van 3 november 2020. [verzoeker] heeft onder meer aangevoerd dat hij erg was geschrokken van de melding, omdat het niet waar was. Hij had het vermoeden dat hij door een collega erin geluisd was. Hij heeft ook omschreven waarom hij dat dacht.2.10 Bij e-mail van 24 november 2020 heeft [verzoeker] aan BI de namen van een drietal collega’s doorgegeven die vertrouwelijk informatie van binnen de PI naar buiten zouden brengen. Voorts heeft hij namen van collega’s genoemd die betrokken waren bij eerder door hem omschreven voorvallen.2.11 Op 10 december 2020 heeft DJI het eindrapport van BI ontvangen. De conclusie uit dit rapport was dat er geen bewijs was gevonden dat [verzoeker] tegen betaling telefoons de PI zou hebben binnen gebracht. Ten aanzien van het voorval van 24 juli 2020 zijn onder meer de verklaringen van [verzoeker] en zijn leidinggevende [leidinggevende] in het rapport opgenomen.2.12 Op 22 december 2020 zijn de conclusies uit het BI-rapport met [verzoeker] besproken. Tijdens dit gesprek is aan [verzoeker] meegedeeld dat DJI naar aanleiding van het voorval van 24 juli 2020 het dienstverband met [verzoeker] in onderling overleg wilde beëindigen. [verzoeker] heeft kort na het gesprek meegedeeld hier niet aan mee te willen werken. Aan [verzoeker] is vervolgens meegedeeld dat hij na de feestdagen bericht zou ontvangen over het vervolg.2.13 Op 19 januari 2021 heeft [verzoeker] , nadat er eerst een gesprek had plaatsgevonden met onder meer de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI, zijn werkzaamheden hervat. Tijdens het gesprek is aan [verzoeker] bericht dat hij wegens het voorval van 24 juli 2020 een berisping zou krijgen. Na het (ongebruikt) verstrijken van de bezwaartermijn heeft DJI bij brief van 18 februari 2021 de berisping aan [verzoeker] bevestigd.2.14 Naar aanleiding van een e-mail van [verzoeker] van 12 februari 2021 heeft de plaatsvervangend vestigingsdirecteur aan [verzoeker] bericht dat hij alles wat hij wilde delen over zaken die niet in orde waren, naar haar kon opsturen. Vervolgens heeft [verzoeker] een gesprek gehad met de plaatsvervangend directeur en heeft zij aan [verzoeker] bericht dat zij de melding van [verzoeker] serieus nam en nader zou laten onderzoeken. Op 12 maart 2021 heeft zij bericht dat zij de informatie had gedeeld met BI en dat er geen verdere terugkoppelingen meer zouden plaatsvinden.2.15 Op 4 maart 2021 is geconstateerd dat [verzoeker] had gerookt op cel. Bij brief van 13 april 2021 is [verzoeker] op de hoogte gesteld van het voornemen om hem een berisping op te leggen, omdat hij zich niet integer had gedragen en niet open en eerlijk was geweest met betrekking tot het voorval. Tevens had hij willens en wetens de regels met betrekking tot roken overtreden. Bij brief van 11 mei 2021 is hem de berisping opgelegd na het (ongebruikt) verstrijken van de bezwaartermijn.2.16 Op 23 juni 2021 heeft DJI aan [verzoeker] meegedeeld dat DJI zijn arbeidsovereenkomst niet zou gaan verlengen en dat deze dus zou eindigen op 31 augustus 2021. Voorts is [verzoeker] meegedeeld dat hij per direct werd vrijgesteld van werkzaamheden.2.17 [verzoeker] heeft zich verzet tegen deze beslissing en de geschillencommissie verzocht om hervatting van zijn werkzaamheden en omzetting van zijn arbeidsovereenkomst naar onbepaalde tijd. Bij beslissing van 16 augustus 2021 heeft de commissie de volgende uitspraak gedaan:“1. De commissie acht geen causaal verband aanwezig tussen de melding van verzoeker van vermoedens van misstanden en de beslissing van verweerder om diens arbeidsovereenkomst niet te verlengen of om te zetten naar onbepaalde tijd noch bij de vrijstelling van werk.2. De commissie acht geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand gekomen en acht de beslissing om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen of om te zetten naar onbepaalde tijd voldoende gemotiveerd.3. De commissie ziet de beslissing om verzoeker vrij te stellen van werk als een ordemaatregel en acht deze beslissing onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Een wedertewerkstelling van verzoeker bij verweerder heeft geen zin (meer), gelet op de korte termijn tot de einddatum van het dienstverband van verzoeker.”2.18 Met ingang van 1 september 2021 heeft [verzoeker] met een derde een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten.

3.Geschil3.1 [verzoeker] verzoekt, zakelijk weergegeven, DJI te veroordelen primair tot betaling van een billijke vergoeding van € 125.070,40, subsidiair tot het aanbieden van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, alsmede tot betaling van een schadevergoeding conform artikel 7:611 BW van € 61.201,05 en meer subsidiair tot betaling van een schadevergoeding conform artikel 7:611 BW van € 125.070,40, een en ander met veroordeling van DJI in de proceskosten.3.2 [verzoeker] legt, samengevat, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag. DJI heeft ernstig verwijtbaar gehandeld als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst niet is verlengd. DJI heeft onzorgvuldig en ernstig verwijtbaar gehandeld bij de behandeling van misstanden en klachten gemeld door [verzoeker] over zijn collega’s en gedetineerden. Voorts heeft DJI valse gronden gecreëerd voor zijn ontslag. Zij heeft nodeloos gegrepen naar maatregelen zoals berisping, zij heeft nagelaten zorgvuldig te handelen nadat was gebleken dat [verzoeker] niet strafbaar of ernstig verwijtbaar had gehandeld, zij heeft de arbeidsverhouding op scherp gezet door zonder een redelijke ontslaggrond hem een vaststellingsovereenkomst aan te bieden, door hem te negeren en geen enkele poging te doen om de situatie te helen. Zij heeft hem zonder goede gronden geschorst en hem niet tijdig in staat gesteld om de vereiste mbo3-opleiding te volgen, waardoor het niet verlengen een risico was en zij heeft gehandeld in strijd met de scholingsverplichting.3.3 [verzoeker] heeft door dit ernstig verwijtbaar handelen van DJI schade geleden. Hij heeft thans een ander dienstverband met een lager salaris. Zijn schade bedraagt daardoor € 6.434,40. Hij loopt opbouw van pensioen mis. Hij is een verhoging van zijn salaris van € 1.201,05 misgelopen. Hij zal alsnog een mbo3-opleiding moeten volgen. De kosten hiervan bedragen € 7.434,95. Omdat een billijke vergoeding preventief moet werken is een schadevergoeding van € 50.000,00 op zijn plaats. Als gevolg van reputatieschade dient een bedrag van € 20.000,00 te worden vergoed. Ter vergoeding van zijn juridische kosten dient een bedrag van € 10.000,00 te worden betaald. Verder heeft hij psychische schade opgelopen, waaraan een bedrag van € 30.000,00 dient te worden gekoppeld. In totaal komt de billijke vergoeding alsdan op € 125.070,40.3.4 Als er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, heeft DJI gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap. DJI heeft verzuimd adequaat te handelen na meldingen en klachten van [verzoeker] . DJI heeft niet gehandeld in lijn met de cao Rijk. Het enige wat hem nog in de weg stond aan een vast dienstverband was het behalen van de benodigde opleiding en goed functioneren. Dat hij niet goed heeft gefunctioneerd, heeft DJI niet onderbouwd. Hij is hierop ook niet aangesproken. De enkele opmerking over zijn kleding en/of zijn houding jegens collega’s is onvoldoende. Toen DJI in december 2020/januari 2021 besloot de vaststellingsovereenkomst in te trekken heeft zij de indruk gewekt dat zij verder met [verzoeker] wilde. In strijd met goed werkgeverschap heeft zij [verzoeker] laten zwemmen. Vanwege een en ander dient DJI [verzoeker] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. In dat geval zal zijn schade beperkt zijn tot vergoeding van juridische kosten, misgelopen verhoging, reputatieschade en immateriële schade zoals hiervoor begroot. In totaal komt de schadevergoeding dan op een bedrag van€ 61.201,05.3.5 Meer subsidiair, indien er geen verplichting is tot het aanbieden van een vast dienstverband, verzoekt [verzoeker] tot het toekennen van een volledige schadevergoeding wegens het handelen in strijd met goed werkgeverschap ter hoogte van een bedrag van € 125.070,40.3.6 DJI heeft verweer gevoerd.3.7 Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.Beoordeling4.1 Primair is de vraag aan de orde of [verzoeker] een billijke vergoeding kan vorderen omdat zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet is voortgezet wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van DJI.4.2 De kantonrechter stelt voorop dat de voor het bepalen van de (hoogte van de) billijke vergoeding in acht te nemen ernstig verwijtbaar handelen alleen dat handelen van belang kan zijn dat in relatie staat tot de beëindiging. Dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat daarbij ook gewicht kan toekomen aan feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de mededeling aan de werknemer dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden voortgezet, doet daar niet aan af. Ook die feiten en omstandigheden dienen in relatie te staan tot de beëindiging. Zij kunnen wel de ernstige verwijtbaarheid of de hoogte van de billijke vergoeding (nader) inkleuren. Met andere woorden, van belang is of [verzoeker] aannemelijk heeft gemaakt dat zonder de door [verzoeker] gestelde ernstige verwijtbare gedragingen van DJI zijn arbeidsovereenkomst wel was voortgezet.4.3 Met DJI, en de geschillencommissie, is de kantonrechter van oordeel dat DJI in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] niet voort te zetten. Zoals uit de feiten volgt heeft DJI in maart 2020 al bedenkingen geuit over het functioneren van [verzoeker] en gemeld dat zij voornemens was de op dat moment lopende eerste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet te verlengen. Dat zij vervolgens toch heeft besloten de arbeidsovereenkomst te verlengen, maakt niet dat deze door DJI geuite bedenkingen geen rol meer kunnen spelen bij een verdere beoordeling van [verzoeker] . Zoals DJI heeft gesteld is aan [verzoeker] daarmee een kans gegeven om zich te verbeteren. Vervolgens heeft DJI aan [verzoeker] zowel in februari 2021 als in mei 2021, na het ongebruikt verlopen van de bezwaartermijn, een berisping gegeven. Naar het oordeel van de kantonrechter stelt [verzoeker] ten onrechte dat DJI hiermee valse gronden heeft gecreëerd voor een ontslag. Allereerst gaat het niet om een ontslag, maar om de vraag of DJI in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten. Daarnaast heeft [verzoeker] , blijkens de overgelegde bescheiden, destijds ook ingezien dat de gedragingen waarvoor hij is berispt niet correct waren. Hij heeft tegen de voorgenomen besluiten geen bezwaar gemaakt. Achteraf is hij wellicht van mening dat hij te zwaar is gestraft door DJI. Dat neemt echter niet weg dat DJI in redelijkheid tot het besluit kon komen om, gezien deze gedragingen, de arbeidsovereenkomst niet te verlengen.4.4 De kantonrechter is ook met de geschillencommissie van oordeel dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overige door hem genoemde omstandigheden (voldoende) relevant zijn geweest voor de beslissing van DJI om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen. Of die omstandigheden al dan niet ernstig verwijtbaar handelen opleveren kan daarom in het midden blijven. Voldoende aannemelijk is dat ook zonder deze handelingen de arbeidsovereenkomst niet zou zijn voortgezet. Zij nemen namelijk niet weg dat [verzoeker] gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst zich volgens DJI zodanig heeft gedragen dat zij zich genoodzaakt zag hem aan te spreken op zijn functioneren en hem te berispen. Dat DJI daardoor onvoldoende vertrouwen had in het functioneren van [verzoeker] in de toekomst acht de kantonrechter niet onbegrijpelijk.4.5 Het voorgaande brengt mee dat het primaire verzoek dient te worden afgewezen.4.6 De kantonrechter begrijpt het subsidiaire verzoek aldus dat [verzoeker] van mening is dat DJI op grond van (handelen in strijd met) goed werkgeverschap hem (alsnog) een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou moeten aanbieden en aanvullend een schadevergoeding.Voor zover dit standpunt is gebaseerd op dezelfde feiten en omstandigheden als waarop de primaire vordering is gebaseerd, verwijst de kantonrechter naar hetgeen hij hiervoor heeft overwogen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft DJI in redelijkheid kunnen besluiten om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] vanwege zijn gedragingen niet voort te zetten.4.7 Naar de kantonrechter begrijpt stelt [verzoeker] daarnaast nog dat DJI door het intrekken van de vaststellingsovereenkomst in december 2020 de indruk zou hebben gewekt dat zij met [verzoeker] verder wilde. De kantonrechter volgt dit standpunt niet. [verzoeker] had naar aanleiding van het voorstel van DJI om een vaststellingsovereenkomst te sluiten meegedeeld hiertoe niet bereid te zijn. Vervolgens heeft DJI [verzoeker] bericht dat hij zijn werkzaamheden na de feestdagen weer kon hervatten. Daarna heeft [verzoeker] zijn werkzaamheden hervat, maar tegelijkertijd heeft hij van DJI een berisping gekregen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoeker] uit deze gang van zaken niet gerechtvaardigd kunnen concluderen dat zijn op 31 augustus 2021 aflopende arbeidsovereenkomst (zonder meer) zou worden verlengd. DJI heeft hem vervolgens tijdig in juni 2021 aangezegd dat deze niet zou worden verlengd. Dat DJI [verzoeker] onterecht heeft ‘laten zwemmen’ kan naar het oordeel van de kantonrechter niet uit de feiten en omstandigheden worden afgeleid.4.8 De kantonrechter ziet gelet op het voorgaande geen grond om DJI te veroordelen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden.4.9 Alsdan resteert de vraag of [verzoeker] nog op de verzochte schadevergoeding aanspraak kan maken, omdat DJI in strijd zou hebben gehandeld met goed werkgeverschap.De kantonrechter is met [verzoeker] van oordeel dat een vergoeding op grond van artikel 7:611 BW kan bestaan naast een vergoeding op grond van ernstig verwijtbaar handelen als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst niet is verlengd, maar dan moet wel voldoende onderbouwd worden dat los van het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst DJI in strijd heeft gehandeld met goed werkgeverschap, [verzoeker] los daarvan schade heeft geleden en DJI gehouden is deze schade te vergoeden.De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] dat niet, althans onvoldoende heeft gedaan. In feite vordert [verzoeker] op deze grondslag (nogmaals) de schade ten gevolge van het in zijn ogen ten onrechte niet verlengen van de arbeidsovereenkomst door DJI. Dat [verzoeker] los daarvan schade heeft geleden, heeft hij niet voldoende gemotiveerd en onderbouwd. Of sommige gedragingen van DJI al dan niet kunnen worden aangemerkt als handelen in strijd met goed werkgeverschap kan in het midden blijven, omdat door [verzoeker] onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat hij daardoor schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt.4.10 Het voorgaande brengt mee dat het verzoek van [verzoeker] zal worden afgewezen. De overige stellingen van partijen behoeven geen behandeling, omdat die niet tot een andere uitkomst leiden. [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5.BeslissingDe kantonrechter:

- wijst het verzoek af;
- veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van DJI tot op heden begroot op € 747,00 als het aan de gemachtigde van DJI toekomende salaris;
-
verklaart deze beschikking wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. P.M. Frinking en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2022.