ECLI:NL:RBDHA:2022:3217
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van een terugkeerbevel voor een Oekraïense vreemdeling
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Oekraïense eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1993, was op 6 november 2020 in Nederland aangehouden op verdenking van drugshandel en kreeg op 20 november 2020 een terugkeerbevel naar Polen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 17 maart 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser stelde dat er ten tijde van het primaire besluit geen concrete aanwijzingen waren voor strafbare feiten, en dat hij geen gevaar voor de openbare orde vormde. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser het terugkeerbevel heeft nageleefd en dat de signaleringstermijn van zes maanden inmiddels was verstreken. Dit leidde tot de vraag of eiser nog procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
De rechtbank oordeelde dat eiser geen actueel en reëel belang had bij de beoordeling van zijn beroep, aangezien hij al aan het terugkeerbevel had voldaan en er geen onderbouwing was voor een concreet voornemen om naar Nederland terug te keren. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.