ECLI:NL:RBDHA:2022:3217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/2080
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een terugkeerbevel voor een Oekraïense vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Oekraïense eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1993, was op 6 november 2020 in Nederland aangehouden op verdenking van drugshandel en kreeg op 20 november 2020 een terugkeerbevel naar Polen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 17 maart 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser stelde dat er ten tijde van het primaire besluit geen concrete aanwijzingen waren voor strafbare feiten, en dat hij geen gevaar voor de openbare orde vormde. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser het terugkeerbevel heeft nageleefd en dat de signaleringstermijn van zes maanden inmiddels was verstreken. Dit leidde tot de vraag of eiser nog procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

De rechtbank oordeelde dat eiser geen actueel en reëel belang had bij de beoordeling van zijn beroep, aangezien hij al aan het terugkeerbevel had voldaan en er geen onderbouwing was voor een concreet voornemen om naar Nederland terug te keren. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2080

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Claassen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. Lokven).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bevel gegeven om onmiddellijke terug te keren naar Polen.
Bij besluit van 9 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1993 en bezit de Oekraïense nationaliteit. Op 6 november 2020 is hij in Nederland op heterdaad aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet en artikel 47, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (handel in harddrugs). Eiser was op dat moment in het bezit van een door Polen afgegeven visum. Na zijn aanhouding heeft eiser tot 20 november 2020 in strafrechtelijke detentie gezeten. Hierna is aan eiser het terugkeerbevel naar Polen opgelegd. Als persoonlijke, individuele omstandigheden, die aanleiding zouden kunnen zijn om af te zien van het bevel heeft eiser te kennen gegeven terug te willen keren naar Polen om nog wat geld te verdienen voor zijn gezin.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser stelt dat er ten tijde van het primaire besluit geen concrete aanwijzingen waren dat hij een strafbaar feit had gepleegd. Dat blijkt ook wel uit het feit dat de voorlopige hechtenis op 19 november 2020 door de raadkamer van de rechtbank Rotterdam is opgeheven, omdat er tegen hem geen ernstige bezwaren meer bestonden. Hij vormde dan ook geen gevaar voor de openbare orde op het moment dat hem werd aangezegd Nederland te verlaten. Daarom is ten onrechte een terugkeerbevel uitgevaardigd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
3. De rechtbank stelt voorop dat ter zitting is gebleken dat eiser aan het terugkeerbevel heeft voldaan. De rechtbank stelt verder vast dat het terugkeerbevel al op 20 november 2020 is uitgevaardigd, zodat ten tijde van de behandeling ter zitting ook de signaleringstermijn van zes maanden (ruimschoots) is verstreken. De rechtbank ziet zich daarom allereerst voor de vraag gesteld of eiser (nog) procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] is de bestuursrechter slechts gehouden een beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan te behandelen als de indiener van het beroep een actueel en reëel belang heeft. Dat wil zeggen dat het resultaat dat die indiener met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Als dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet gehouden uitspraak te doen uitsluitend vanwege het principiële karakter ervan.
5. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting toegelicht dat eiser procesbelang heeft bij een inhoudelijke behandeling van het beroep vanwege de belastende werking van het terugkeerbevel. Hoewel eiser nog niet heeft geprobeerd Nederland in te reizen, zou het terugkeerbevel daaraan mogelijk in de weg kunnen staan. Daarom wil eiser een oordeel over de rechtmatigheid van het terugkeerbevel.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen actueel en reëel belang bij de beoordeling van zijn beroep. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser al uitvoering heeft gegeven aan het terugkeerbevel en dat de signaleringstermijn inmiddels is verstreken. Verder is niet onderbouwd dat eiser een concreet voornemen heeft om naar Nederland te komen en dat het eerder uitgevaardigde terugkeerbevel daaraan in de weg zal staan. Nu eiser ook niet heeft gesteld dat hij schade heeft geleden door het uitgevaardigde terugkeerbesluit, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder dat de voor eiser gunstige beslissing van de raadkamer ten onrechte niet bij de besluitvorming is betrokken, blijft daarom onbesproken.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 januari 2019, ECLINL:RVS:2019:186.