In deze zaak heeft eiser op 24 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft op 9 maart 2022 een verweerschrift ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft eerder, op 19 november 2019, een asielaanvraag ingediend, waarop verweerder op 21 mei 2021 een afwijzend besluit heeft genomen, maar dit besluit op 10 september 2021 heeft ingetrokken. Eiser heeft verweerder op 23 september 2021 in gebreke gesteld, waarna hij op 11 oktober 2021 beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak van 22 november 2021 verweerder opgedragen om binnen zes weken een besluit te nemen, maar verweerder heeft hier geen gevolg aan gegeven.
Eiser heeft aangevoerd dat de maximale beslistermijn van 21 maanden is overschreden en verzoekt de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien of om verweerder een beslistermijn van twee weken op te leggen met een dwangsom voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. Verweerder heeft het beroep erkend, maar verzocht om een nadere beslistermijn van acht weken en betwist de bevoegdheid van de rechtbank om een dwangsom op te leggen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet heeft voldaan aan de eerdere uitspraak en de termijn van 21 maanden is verstreken. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.