ECLI:NL:RBDHA:2022:3214

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
NL22.3111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 24 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft op 9 maart 2022 een verweerschrift ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft eerder, op 19 november 2019, een asielaanvraag ingediend, waarop verweerder op 21 mei 2021 een afwijzend besluit heeft genomen, maar dit besluit op 10 september 2021 heeft ingetrokken. Eiser heeft verweerder op 23 september 2021 in gebreke gesteld, waarna hij op 11 oktober 2021 beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak van 22 november 2021 verweerder opgedragen om binnen zes weken een besluit te nemen, maar verweerder heeft hier geen gevolg aan gegeven.

Eiser heeft aangevoerd dat de maximale beslistermijn van 21 maanden is overschreden en verzoekt de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien of om verweerder een beslistermijn van twee weken op te leggen met een dwangsom voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. Verweerder heeft het beroep erkend, maar verzocht om een nadere beslistermijn van acht weken en betwist de bevoegdheid van de rechtbank om een dwangsom op te leggen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet heeft voldaan aan de eerdere uitspraak en de termijn van 21 maanden is verstreken. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3111

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopEiser heeft op 24 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Verweerder heeft op 9 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. In artikel 6:2 van de Awb wordt voor de mogelijkheid van bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld met een besluit. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk in gebreke heeft gesteld.
2. Eiser heeft op 19 november 2019 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft op 21 mei 2021 daarop een afwijzend besluit genomen, maar heeft dit op 10 september 2021 ingetrokken. Eiser heeft verweerder op 23 september 2021 in gebreke gesteld, waarna hij op 11 oktober 2021 beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen. Deze rechtbank heeft hierna bij uitspraak van 22 november 2021 [1] (zittingsplaats Amsterdam) het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag gegrond verklaard. Verweerder is in de uitspraak opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Niet is gebleken dat verweerder hier gevolg aan heeft gegeven.
3. Eiser wijst erop dat de maximale beslistermijn van 21 maanden ruimschoots is verstreken. Primair verzoekt eiser de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat eiser in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning. Subsidiair verzoekt eiser verweerder een beslistermijn van twee weken op te leggen onder oplegging van een dwangsom voor iedere dag dat deze termijn overschreden wordt. Tevens verzoekt eiser verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4. Verweerder stelt dat het beroep terecht is ingesteld. Hij verzoekt de rechtbank om een nadere beslistermijn van 8 weken. Daarnaast stelt hij zich op het standpunt dat de rechtbank niet bevoegd is om aan de uitspraak een dwangsom te verbinden, omdat het beroep niet valt onder de uitzondering van artikel 3 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen (de Tijdelijke Wet)
.
5. Nu verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de opdracht van de rechtbank in de uitspraak van 22 november 2021 om binnen zes weken te beslissen en bovendien de uiterste termijn van 21 maanden voor het nemen van een beslissing op een asielaanvraag ruimschoots is verstreken, zal het beroep gegrond worden verklaard. Er bestaat geen grond meer om verweerder een langere termijn te gunnen dan twee weken zoals voorzien in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6. Ingevolge artikel 1 van de Tijdelijke Wet, zoals deze luidt sinds 11 juli 2021 zijn artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid van de Awb niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw. Op grond van artikel 3 van de Tijdelijke Wet blijft artikel 1 buiten toepassing indien verweerder vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw en hij vóór die datum van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb heeft ontvangen.
7. De termijn om op de asielaanvraag van eiser te beslissen zou in eerste instantie op 19 mei 2020 – vóór de inwerkingtreding van de Tijdelijke Wet per 10 juli 2020 – zijn verstreken. Eiser heeft verweerder in verband hiermee op 25 mei 2020 in gebreke gesteld.
Als vaststaand geldt dat verweerder van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 vanwege overmacht niet in staat was om asielgehoren af te nemen en als gevolg daarvan niet kon beslissen op de daardoor geraakte asielaanvragen. Deze overmacht schortte de verplichting om te beslissen zelfstandig op [2] . Ingevolge WBV 2020/12 is de wettelijke beslistermijn van asielaanvragen, waarvan de wettelijke beslistermijn nog niet is verstreken op 20 mei 2020 (datum inwerkingtreding van de WBV) met zes maanden verlengd. Dat betekent dat de beslistermijn in dit geval op 19 juli 2020 is verstreken en de genoemde ingebrekestelling prematuur is gedaan. De eerstvolgende door eiser verstuurde ingebrekestelling dateert van 23 september 2021, dus na de inwerkingtreding van de Tijdelijke Wet. Gelet hierop doet de situatie zoals bedoeld in artikel 3 van de Tijdelijke Wet zich niet voor en is de rechtbank niet bevoegd om aan de uitspraak een dwangsom te verbinden.
8. De rechtbank voorziet niet zelf in de zaak omdat niet zonder onderzoek naar de aanvraag kan worden vastgesteld dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming. Dit onderzoek moet worden verricht door verweerder als bevoegde autoriteit.
9. Ten slotte zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, aangezien het beroep gegrond is. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze
uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
(driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL21.16041
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2020,