ECLI:NL:RBDHA:2022:3213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
NL22.1130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens ongeloofwaardige elementen in asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.E. Visscher, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn asielaanvraag had afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar eiser aanwezig was met een tolk, T. Oolman-Bakah, en de staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. C.H.H.P.M. Kelderman.

De rechtbank oordeelde dat eiser geen documenten had overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas, wat hem verplichtte om zijn verklaringen gedetailleerd aannemelijk te maken. De rechtbank vond dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser's verklaringen ongeloofwaardig waren, vooral met betrekking tot zijn betrokkenheid bij de dood van een politiecommissaris tijdens protesten in 2015. Eiser had tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het overlijden van zijn ouders en had geen bewijs geleverd om zijn claims te ondersteunen.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten stond en dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst geen reëel risico liep op schending van artikel 3 van het EVRM. Nieuwe feiten die eiser na het bestreden besluit had aangevoerd, werden buiten beschouwing gelaten omdat deze te laat waren ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag af, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1130
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser

v-nummer: [Nummer] (gemachtigde: mr. H.E. Visscher),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Oolman-Bakah. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Vaststaat dat eiser geen enkel document heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Het ligt dan op zijn weg om zijn relaas met gedetailleerde verklaringen aannemelijk te maken. Dat geldt zeker als het gaat om elementen die de kern van zijn asielrelaas raken.
1. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2. Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser in verband is gebracht met het overlijden van politiecommissaris [Naam 2] tijdens de protesten in 2015, omdat eiser bij die protesten aanwezig was. Verweerder heeft terecht tegengeworpen dat eiser zelf heeft verklaard dat hij niet herkenbaar was tijdens deze protesten, omdat hij zijn gezicht had bedekt. De stelling in beroep dat eiser toch herkend moet zijn, omdat zijn gezicht gedeeltelijk was bedekt, wordt niet gesteund door eisers eigen verklaringen.
3. Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat eiser vaag heeft verklaard over het overlijden van zijn ouders. Verweerder heeft bovendien terecht opgemerkt dat de verklaringen van eiser over het moment van hun overlijden tegenstrijdig zijn. Eiser heeft die tegenstrijdigheden niet weerlegd. Dat eiser zich niet kan wenden tot de autoriteiten voor overlijdensdocumenten, heeft verweerder niet ten onrechte niet gevolgd. Niet is gebleken dat eiser pogingen heeft gedaan tot het aanvragen van documenten. Evenmin is gebleken dat dit niet van eiser gevraagd kan worden omdat hij in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten. Verder heeft verweerder niet ten onrechte opgemerkt dat eiser onvoldoende heeft verklaard over zijn ouders en het oorzakelijke verband van het overlijden van zijn ouders met eisers deelname aan de protesten. Van eiser had mogen worden verwacht dat hij daarover gedetailleerd had kunnen verklaren. Verweerder heeft geen genoegen hoeven nemen met eisers mededeling dat hij het niet meer over zijn ouders wil hebben. Eiser heeft immers wel verklaard dat zijn ouders om het leven zijn gebracht omdat eiser gezocht wordt vanwege de dood van de politieagent. Dit is een element dat de kern van eisers asielrelaas raakt. Het ligt dan op de weg van eiser om ook dat relaas aannemelijk te maken, ofwel door daarover gedetailleerd te verklaren, ofwel door bewijs over te leggen, zoals overlijdensaktes. Eiser heeft van geen van beide mogelijkheden gebruik gemaakt.
4. Dit alles leidt ertoe dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten is komen te staan en dat hij daarom bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt om in een situatie terecht te komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.2
5. De rechtbank houdt rekening met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd en die betrekking hebben op de ambtshalve verlening van een reguliere vergunning.3 Eiser stelt sinds 2020 een relatie te hebben met een vrouw uit [land] die in Nederland een verblijfsvergunning heeft en hij stelt dat op 21 februari 2022 een dochter te hebben gekregen. Eiser vindt dat zijn gezinsleven bij de beoordeling moet worden betrokken.4 Eiser voert hiermee een nieuwe grond van beroep aan. Tijdens de gehoren of gedurende de besluitvorming heeft eiser niets verklaard over de relatie. De rechtbank is van oordeel dat daarvan eerder melding had kunnen worden gemaakt. Verweerder had de gelegenheid moeten krijgen dit verder te onderzoeken. Het inbrengen van nieuwe feiten in een dusdanig laat stadium is in strijd met de goede procesorde en zou leiden tot ontoelaatbare vertraging van de afdoening van de zaak.5 Deze feiten zullen dan ook buiten de beoordeling worden gelaten.
5. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3 Op grond van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
4 Dit is meegedeeld bij bericht van 22 maart 2022.
5 Op grond van artikel 83, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR19830566

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raadvan State binnen vier weken na de dag van bekendmaking van dit proces- verbaal.