ECLI:NL:RBDHA:2022:3210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
NL21.15969
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Jordaanse eiser op grond van ongeloofwaardigheid van het relaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij een Jordaanse eiser in beroep ging tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser, geboren in 1983, had asiel aangevraagd op 28 januari 2020, omdat hij vreesde voor de Jordaanse autoriteiten vanwege zijn betrokkenheid bij politieke activiteiten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag echter afgewezen, omdat de rechtbank de door eiser gestelde problemen ongeloofwaardig achtte. De rechtbank oordeelde dat de relevante elementen van het asielrelaas niet correct waren vastgesteld door verweerder, maar volgde de staatssecretaris in zijn conclusie dat de asielaanvraag ongegrond was. De rechtbank overwoog dat de eiser na eerdere aanhoudingen in Jordanië steeds snel was vrijgelaten en dat hij in 2019 legaal Nederland had verlaten. Eiser had tijdens het nader gehoor niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2019 opnieuw politiek actief zou zijn geworden, en zijn stelling dat hij in Nederland politiek actief was, werd niet onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag van eiser niet voldeed aan de vereisten en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL21.15969

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

ProcesverloopBij besluit van 10 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2022 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Al Sudani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geb. datum] 1983 en bezit de Jordaanse nationaliteit.
2. Op 28 januari 2020 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser kort weergegeven ten grondslag gelegd dat hij is gevlucht omdat hij vreest voor de Jordaanse autoriteiten vanwege het vanaf april 2019 mede trachten te organiseren van politieke activiteiten met als doel het mobiliseren van de Palestijnen in Jordanië. Ook heeft eiser gesteld dat hij eerder in 2008, 2010, 2014 en 2018 is aangehouden en verhoord door de Jordaanse autoriteiten vanwege (vermeende) betrokkenheid bij pro-Palestinademonstraties en omdat zijn vader een bekende pro-Palestina-activist was.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de door eiser gestelde nationaliteit, identiteit en herkomst geloofwaardig geacht. De door eiser gestelde problemen door de poging tot het opzetten van politieke activiteiten in 2019 heeft verweerder echter ongeloofwaardig geacht.
4. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Volgens eiser heeft verweerder de relevante elementen van zijn asielrelaas niet op correcte wijze vastgesteld door niet in te gaan op de door hem gestelde gebeurtenissen in 2010, 2014 en 2018. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit onderkend dat er in het voornemen geen aandacht is besteed aan de gestelde gebeurtenissen in 2010, 2014 en 2018, maar ook overwogen dat deze gebeurtenissen geen reden zijn geweest voor eiser om zijn land van herkomst te verlaten. Verweerder heeft dit terecht overwogen. Eiser heeft immers verklaard dat hij na elk van de aanhoudingen in deze periode weer snel is vrijgelaten en dat hij in dezelfde stad kon blijven wonen. Ook heeft verweerder in het verweerschrift terecht opgemerkt dat eiser in 2019 legaal is uitgereisd.
6. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder miskent dat hij niet is gevlucht vanwege zijn politieke overtuiging. Ook hierin volgt de rechtbank eiser niet. Pas in de zienswijze stelt eiser dat hij in 2019 nooit heeft willen deelnemen aan politieke activiteiten. Nu dit haaks staat op het nader gehoor en hierbij geen toelichting is gegeven, is verweerder eiser hierin terecht niet gevolgd. In beroep is niet bestreden dat eiser tijdens het nader gehoor niet aannemelijk heeft gemaakt waarom hij in 2019 weer politiek actief zou zijn geworden, dat niet valt in te zien waarom hij daardoor voor de Jordaanse autoriteiten te vrezen zou hebben aangezien de voorgenomen activiteiten nog niet van de grond waren gekomen en dat hij slechts van horen zeggen heeft dat zijn kompaan [Naam 2] zou zijn opgepakt.
7. Eerst in beroep heeft eiser gesteld dat hij in Nederland politiek actief is en zich uitspreekt tegen het Jordaanse regime, en dat hij om die reden hoe dan ook in Jordanië te vrezen heeft. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser schermafbeeldingen van sociale media overgelegd, waarop te zien is dat een account op naam van ‘[Naam 3]’ is geblokkeerd en waarop iemand te zien is die een Palestijnse vlag vasthoudt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee niet aannemelijk gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van de Jordaanse autoriteiten staat vanwege politieke activiteiten in Nederland. Dat eiser hierover tijdens het nader gehoor niet is bevraagd, leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe is redengevend dat eiser de gestelde activiteiten in Nederland tijdens dit gehoor niet naar voren heeft gebracht. De verwijzing namens eiser ter zitting naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 3 februari 2022 (zaaknummer NL21.13357) gaat dan ook niet op, omdat er in dat geval sprake was van het niet goed uitvragen van door de vreemdeling gegeven verklaringen.
8. In de gronden van beroep heeft eiser gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 januari 2021 in de zaak
X.T.(ECLI:EU:C:2021:3) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1550) over artikel 1(D) van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen. Ter zitting is dit slechts in zoverre gehandhaafd dat uit deze uitspraken zou blijken dat de basiswaarden van een menswaardig bestaan altijd gewaarborgd moeten zijn. De rechtbank ziet echter niet in hoe die in het geval van eiser in het geding zouden zijn, nu uit het voorgaande is gebleken dat zijn asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.