In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 2 augustus 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 2 maart 2022 een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft verweerder op 9 maart 2022 de aanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft verweerder aan eiser tegemoetgekomen door alsnog een beslissing te nemen, terwijl het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit aanhangig was.
Verweerder heeft aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 379,50, waarbij de rechtbank de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing acht, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand.