ECLI:NL:RBDHA:2022:3207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
NL21.20331
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Somalische eiseres wegens onvoldoende geloofwaardigheid en risico bij terugkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somalische eiseres. De eiseres had op 30 september 2020 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 6 december 2021 was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 maart 2022, waarbij de eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris was niet aanwezig op de zitting.

De eiseres, geboren in 2000, heeft verklaard dat zij op jonge leeftijd is uitgehuwelijkt en dat zij bedreigd is door haar ex-man, een hoge functionaris, nadat zij weigerde met hem te hertrouwen. De rechtbank heeft de verklaringen van de eiseres over haar identiteit en herkomst geloofwaardig geacht, maar de verklaringen over de bedreigingen door haar ex-man niet. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op ernstige schade, en dat haar zwangerschap niet voldoende was onderbouwd om uitstel van vertrek te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht als ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiseres over de veiligheidssituatie in Somalië en de gevolgen van haar zwangerschap niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft de stelling van de eiseres dat er onvoldoende zorg is in Somalië voor een kind niet nader onderbouwd geacht. De rechtbank heeft de aanvraag van de eiseres afgewezen en het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.20331

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: R. Hopman).

ProcesverloopBij besluit van 6 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Abdirahman. Verweerder is, met bericht vooraf, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 2000 en de Somalische nationaliteit te bezitten. Op 30 september 2020 heeft eiseres een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft zij het volgende ten grondslag gelegd. Op 13-jarige leeftijd is zij uitgehuwelijkt aan een oudere man. Zij zijn gescheiden nadat eiseres het voorstel van haar man om te verhuizen had geweigerd. Haar ex-man, een hoge functionaris van [organisatie], is vervolgens teruggekeerd en heeft haar bedreigd met de dood, omdat zij geweigerd heeft met hem te hertrouwen en met haar kinderen te verhuizen naar een andere provincie. Daarnaast is zij bedreigd door medewerkers van haar man.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen met ex-man.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond [1] en aan haar een terugkeerbesluit opgelegd. De verklaringen van eiseres over haar identiteit, nationaliteit en herkomst worden geloofwaardig geacht. De verklaringen over haar problemen met haar ex-man worden niet geloofwaardig geacht. Eiseres heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op ernstige schade. Daarnaast is de gestelde zwangerschap (vooralsnog) niet aangetoond. Ook de gestelde band die eiseres met Nederland zou hebben is niet nader uitgelegd of onderbouwd.
4. Eiseres voert aan dat in de besluitvorming geen rekening is gehouden met het feit dat zij zeer jong was in de periode dat de problemen met haar ex-man speelden. Verweerder heeft niet toereikend gemotiveerd waarom in redelijkheid van haar verwacht mag worden dat zij concreter en gedetailleerder kan verklaren. Verweerder heeft nagelaten rekening te houden met haar achtergrond. Verder is nader onderzoek naar de gehoorschade relevant, omdat er eventueel een verband kan worden gelegd tussen de gehoorschade en de mishandeling. Over de oorzaak van de gehoorschade heeft eiseres niet wisselend verklaard, het woord ‘aanvankelijk’ is niet goed terechtgekomen in het rapport van het nader gehoor. Dat eiseres nog enige bescherming had van haar oom staat voorts niet haaks op de verklaring dat zij werd mishandeld door haar ex-man. Eiseres heeft verder een afdoende verklaring gegeven voor het feit dat zij van haar moeder te horen kreeg dat zij moest volhouden en haar ex-man moest gehoorzamen. Ook is inzichtelijk gemaakt waarom zij niet mee is verhuisd. Eiseres is bovendien helder geweest over haar uitreis, zij weet niet of het een rechtstreekse vlucht was. Eiseres handhaaft verder het standpunt dat Somalië voor haar, als alleenstaande vrouw en gelet op de algehele situatie, niet veilig is.
In beroep heeft eiseres ook een zwangerschapsverklaring overgelegd. Eiseres is van mening dat zij door haar zwangerschap niet kan terugkeren naar Somalië, omdat een situatie kan ontstaan als omschreven in artikel 3 van het EVRM. [2] Er is immers onvoldoende zorg in Somalië om een kind te laten opgroeien. Met de weigering van verblijf wordt ook aan de vader van het kind de kans ontnomen om gezinsleven met het kind uit te oefenen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Referentiekader
5. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat, ondanks dat eiseres zestien jaar zou zijn geweest toen haar ex-man met het voorstel kwam om te verhuizen en het inmiddels vier jaar geleden zou zijn, in redelijkheid van haar verwacht mag worden dat zij concreter en gedetailleerder kan verklaren over de gestelde verhuizing van haar ex-man en de achtergrond hiervan, mede gelet op de ernst van de gestelde omstandigheden. Verweerder heeft hier ook bij kunnen betrekken dat eiseres enerzijds weinig informatie kan verschaffen over de reden en achtergrond van de verhuizing, maar dat zij anderzijds wel heeft kunnen verklaren dat haar ex-man haar dagenlang heeft bedreigd en heeft geprobeerd haar te overtuigen om met hem mee te gaan. Verweerder heeft dit verschil in de mogelijkheid om concreet te verklaren ongerijmd kunnen vinden. Verweerder heeft bij zijn overweging dat het onlogisch is dat eiseres geen informatie zou kunnen verstrekken over waarom haar man zou willen verhuizen met zijn vrouw en twee jonge kinderen, de jonge leeftijd en positie van eiseres betrokken. Verweerder heeft zich in het verweerschrift verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiseres ten tijde van haar huwelijk minderjarig was, zij thans jongvolwassen is en dat zij ongeschoold is, niet maakt dat van haar niet mag worden verwacht dat zij meer inzicht verschaft in de redenen van haar vertrek en hetgeen zij daadwerkelijk te vrezen heeft.
Nader onderzoek naar de gestelde gehoorschade
6. Verweerder heeft de enkele, niet nader gemotiveerde of onderbouwde stelling bij zienswijze dat nader onderzoek naar de gehoorschade van eiseres geïndiceerd is, niet hoeven volgen. Verweerder heeft in dit verband terecht gewezen op de wisselende verklaringen van eiseres over de toedracht van de gehoorschade. Eiseres heeft tijdens het eerste gehoor namelijk het volgende verklaard:
“Ik was heel jong toen er een aanslag is geweest. Ik was toen in de buurt en ik heb heel erg last gehad van die knal.Vervolgenskreeg ik op mijn oor ook een klap van mijn man.” [3]
Terwijl zij in het nader gehoor het volgende heeft verklaard:
“Ik vertelde u dat ik problemen heb met mijn gehoor, maar één van de oren is helemaal beschadigd en dat komt door de mishandeling. Ik heb eerder meegemaakt dat er een bom ontploft is bij mij in de buurt, toen is de schade aan mijn oorverergerd.Aanvankelijkkwam het door de mishandeling door hem, meerdere keren heeft hij mij klappen gegeven waardoor mijn oren beschadigd zijn.” [4]
Verweerder heeft de stelling van eiseres dat het woord ‘aanvankelijk’ niet goed terecht is gekomen niet hoeven volgen. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat de gronden van beroep niet bedoeld zijn om correcties of aanvullingen op het rapport van gehoor aan te brengen. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt kunnen stellen dat terecht geen forensisch medisch onderzoek is aangeboden gelet op de ongeloofwaardig geachte en wisselende verklaringen van eiseres.
Geloofwaardigheid van het asielrelaas
7. Verweerder heeft terecht overwogen dat het aangevoerde bij zienswijze dat eiseres nog enige bescherming had van haar oom, haaks staat op de verklaring van eiseres tijdens het nader gehoor. Eiseres heeft immers verklaard dat zij werd mishandeld door haar ex-man omdat hij zag en wist dat zij geen (mannelijke) bescherming had of kon oproepen. [5] Daarbij komt dat in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor niet naar voren is gebracht dat eiseres nog enige bescherming via haar oom had.
8. De rechtbank volgt de redenering van verweerder niet dat het een onlogische gang van zaken is dat eiseres enerzijds heeft verklaard dat zij van haar moeder te horen had gekregen dat zij moest volhouden en haar ex-man moest gehoorzamen wanneer zij over de mishandelingen door haar ex-man vertelde, terwijl eiseres anderzijds haar ex-man heeft kunnen weigeren om met hem mee te verhuizen en daar geen verdere problemen door heeft ondervonden. De mening van de moeder van eiseres staat immers los van het feit dat eiseres haar ex-man heeft kunnen weigeren om met hem mee te verhuizen en daar geen verdere problemen door heeft ondervonden. Dit leidt er echter niet toe dat de door eiseres gestelde problemen aannemelijk zijn gemaakt. Het kan dat ook niet leiden tot een gegrondverklaring van het beroep.
9. Met betrekking tot de uitreis heeft verweerder in het bestreden besluit kunnen tegenwerpen dat met de aanvulling dat eiseres niet weet of het een rechtstreekse vlucht was naar Turkije, niet heeft weerlegd dat er geen vlucht heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft in zijn verweerschrift bovendien terecht opgemerkt dat eiseres tijdens het aanmeldgehoor heeft verklaard dat zij op [datum] 2020 met het vliegtuig is vertrokken uit Mogadishu en zonder tussenlanding naar Turkije is gevlogen. Deze verklaringen zijn niet gecorrigeerd. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte geconcludeerd dat de verklaringen omtrent haar uitreis afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de verklaringen van eiseres over haar problemen met haar ex-man niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Veiligheidssituatie
11. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de bij zienswijze aangevoerde argumenten over zowel de algehele veiligheidssituatie in Somalië als de veiligheidssituatie in Somalië voor eiseres specifiek als alleenstaande vrouw. In beroep is niet uitgelegd waarom de motivering van verweerder in het bestreden besluit tekortschiet. De beroepsgrond van eiseres dat het standpunt wordt gehandhaafd voor wat betreft de veiligheidssituatie kan dan ook niet worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit.
Zwangerschap
12. De rechtbank volgt verweerder in zijn in het verweerschrift ingenomen standpunt dat de stelling van eiseres dat er bij terugkeer een situatie kan ontstaan als omschreven in artikel 3 van het EVRM, omdat er onvoldoende zorg is om in Somalië een kind te laten opgroeien, een theoretische discussie is. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat deze stelling niet nader onderbouwd is. Dat eiseres in beroep alsnog een zwangerschapsverklaring heeft overgelegd, doet niet af aan het voorgaande nu zij hiermee niet nader onderbouwt dat zij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
13. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat de stelling van eiseres dat “de vader” het recht wordt ontnomen om gezinsleven met het kind uit te oefenen niet tot een ander oordeel leidt, aangezien er nog geen sprake is van gezinsleven nu eiseres nog niet is bevallen. Verweerder heeft bovendien terecht opgemerkt dat eiseres niet kenbaar heeft gemaakt wie de vader is, wat zijn verblijfsrechtelijke status in Nederland is en of hij het (ongeboren) kind heeft erkend. Ook ter zitting is het voorgaande niet duidelijk geworden.
Uitstel van vertrek
14. De rechtbank stelt vast dat de zwangerschapsverklaring dateert van ruim voor het bestreden besluit, namelijk van 6 oktober 2021. Deze verklaring is echter eerst in beroep overgelegd. Verweerder heeft zich in het verweerschrift dan ook op het standpunt kunnen stellen dat tijdens het slaan van het bestreden besluit de gestelde zwangerschap nog niet onderbouwd was. Voor zover eiseres van mening is dat zij in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw [6] kan zij daartoe een strekkende aanvraag indienen.
Conclusie
15. Eiseres komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
16. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, Vw.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Pagina 3 van het verslag eerste gehoor.
4.Pagina 7 van het verslag nader gehoor.
5.Pagina 7 van het verslag nader gehoor.
6.Vreemdelingenwet 2000.