ECLI:NL:RBDHA:2022:3205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
NL22.4730
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de gronden voor de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, van Turkse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 16 maart 2022 de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende gronden waren voor het opleggen van deze maatregel en dat hij bereid was om naar Turkije terug te keren, maar dat hij hierin werd gehinderd door de coronapandemie.

De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2022 behandeld, waarbij eiser via een videoverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de argumenten van eiser zorgvuldig gewogen, waaronder de stelling dat hij een vaste woonplaats had en dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank oordeelde echter dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende onderbouwd waren, met name de zware gronden die verweerder had aangevoerd, zoals het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4730

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Faddach-el Allachi).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser is via een videoverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Dogan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [Geboortedatum].
De gronden van de maatregel
2. Eiser voert aan dat er onvoldoende gronden aanwezig waren voor het opleggen van de maatregel van bewaring. In de maatregel heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3. Ten aanzien van de zware gronden 3b en 3c voert eiser aan dat hij wel degelijk naar Turkije terug heeft willen keren, maar dat hij daarin door de coronapandemie werd gehinderd. Deze grond slaagt niet. Bij het terugkeerbesluit van 13 januari 2016 is aan eiser een vertrekplicht opgelegd waaraan hij geen gevolg heeft gegeven. Dat eiser geprobeerd heeft naar Turkije terug te keren en daarin, al dan niet door de pandemie, niet is geslaagd, is niet aannemelijk geworden.
4. Ten aanzien van de zware grond 3i voert eiser aan dat hij heeft verklaard naar Turkije terug te willen keren. Dit betoog slaagt omdat eiser dat inderdaad tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft verklaard. De enkele omstandigheid dat eiser in het verleden geen gevolg heeft gegeven aan zijn vertrekplicht betekent niet dat aan deze verklaring geen betekenis toekomt. Dit gebrek leidt echter niet tot onrechtmatigheid van de maatregel omdat er voldoende andere gronden aanwezig zijn.
5. Ten aanzien van de lichte grond 4c voert eiser aan dat hij een vaste woonplaats had bij kennissen in Amsterdam. Deze stelling is niet onderbouwd. Bovendien heeft eiser verklaard dat hij geen vast adres heeft en hier en daar verblijft. Ten aanzien van de lichte grond 4d voert eiser aan dat hij bijklust en 1.000 euro per maand verdient. Ook deze stelling is niet onderbouwd, terwijl eiser ten overstaan van verweerder heeft verklaard dat hij op dit moment geen geld heeft. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
6. Tot slot voert eiser aan dat verweerder met een lichter middel had moeten volstaan omdat eiser in het bezit is van een paspoort, aan zijn terugkeer naar Turkije mee wil werken en via een neef een ticket zou kunnen regelen. Ook heeft eiser psychische problemen. Verweerder heeft in de maatregel echter voldoende gemotiveerd dat, gelet op wat in de maatregel is overwogen, een lichter middel niet afdoende is om eisers gedwongen vertrek naar Turkije te effectueren. Eisers medische situatie leidt niet tot een ander oordeel, nu eiser in de inrichting over medische verzorging kan beschikken. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.