ECLI:NL:RBDHA:2022:3188
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot zorgmachtiging op basis van onvoldoende bewijs van psychische stoornis
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had verzocht om een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1950, die momenteel verblijft in een zorginstelling. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 10 maart 2022 was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf, haar advocaat, een psychiater en een verpleegkundige.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis die gevaarlijk gedrag veroorzaakt. De behandelaars hebben twijfels geuit over de diagnose, waarbij zowel een psychische stoornis NAO als een dementieel beeld werd overwogen. De rechtbank concludeert dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de betrokkene een psychische stoornis heeft die een zorgmachtiging rechtvaardigt. Bovendien zijn er minder ingrijpende alternatieven beschikbaar, zoals het inschakelen van thuiszorg of een vrijwillige overplaatsing naar een ander verpleeghuis.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek tot zorgmachtiging afgewezen. De beslissing is genomen door rechter M.L. Sandberg-Crommelin, bijgestaan door griffier S. Kokx, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is op 6 april 2022 vastgesteld. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.