In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft de eiseres, COÖPERATIEVE RABOBANK U.A., een geldlening van € 1.000.000,- gevorderd van de gedaagde, die niet verschenen is en geen bekende woon- of verblijfplaats heeft. De procedure begon met een dagvaarding op 22 november 2021, gevolgd door een rolzitting op 23 februari 2022 en een verstek verleend op 2 maart 2022. De rechtbank moest ambtshalve onderzoeken of zij rechtsmacht had, gezien de internationale aspecten van de zaak, aangezien de gedaagde op 25 oktober 2021 naar het Verenigd Koninkrijk was vertrokken.
De rechtbank oordeelde dat zij rechtsmacht had op basis van de forumkeuze die partijen hadden gemaakt in de algemene bankvoorwaarden, waarin werd bepaald dat geschillen voorgelegd moeten worden aan de bevoegde Nederlandse rechter. De rechtbank beoordeelde ook of zij relatief bevoegd was, gezien het feit dat de gedaagde geen bekende woonplaats had. Op basis van de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering concludeerde de rechtbank dat de rechtbank Amsterdam relatief bevoegd was, omdat de eiseres daar woonachtig is.
Uiteindelijk heeft de rechtbank op 30 maart 2022 besloten om de zaak ambtshalve te verwijzen naar de afdeling privaatrecht van de rechtbank Amsterdam, waar de partijen kunnen voortprocederen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. P. Dondorp, rolrechter, op dezelfde datum.