ECLI:NL:RBDHA:2022:3150
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake rechtmatig verblijf in Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek van de verzoeker, die in beroep is gegaan tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit, genomen op 3 juni 2021, stelde vast dat de verzoeker geen rechtmatig verblijf in Nederland had op basis van het Unierecht. Dit besluit werd op 7 september 2021 door de staatssecretaris in het bestreden besluit gehandhaafd, waarbij het bezwaar van de verzoeker ongegrond werd verklaard. De verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft besloten dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten. In de overwegingen van de uitspraak wordt verwezen naar een eerdere uitspraak van dezelfde rechtbank, zaaknummer NL21.15732, waarin op het beroep is beslist. Gezien deze eerdere uitspraak heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw als griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.