ECLI:NL:RBDHA:2022:3104

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
9293827 RL EXPL 21-10634 en 9622234 RL EXPL 22-268
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werknemer voor schade door ondeugdelijke urenverantwoording in nalatenschapsdossiers

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een notariskantoor, aangeduid als [naam B.V.], en een voormalige werknemer, aangeduid als werknemer. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de werknemer voor schade die het notariskantoor heeft geleden door ondeugdelijke urenverantwoordingen in nalatenschapsdossiers die door de werknemer zijn behandeld. De werknemer was van 1 januari 2017 tot 1 september 2020 in dienst bij [naam B.V.] en had een vast maandsalaris van € 6.064,89. Het notariskantoor heeft in zes nalatenschapsdossiers een bedrag van € 140.833,08 moeten afboeken, omdat de werknemer zijn werkzaamheden onvoldoende kon verantwoorden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van de werknemer, waardoor hij niet aansprakelijk is voor de schade. De vordering van [naam B.V.] is afgewezen, en de werknemer is in het gelijk gesteld in zijn vordering tot betaling van zijn salaris en vakantiedagen. De kantonrechter heeft [naam B.V.] veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Rolnrs.: 9293827 RL EXPL 21-106344 en 9622234 RL EXPL 22-268
5 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
[naam B.V.] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
hierna te noemen: [naam B.V.] ,
eisende partij in de zaak met rolnummer 9293827 RL EXPL 21-106344,
gedaagde partij in de zaak met rolnummer 9622234 RL EXPL 22-268,
gemachtigde: mr. R. Simons (DVDW Advocaten),
tegen
[werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: werknemer,
eisende partij in de zaak met rolnummer 9622234 RL EXPL 22-268,
gedaagde partij in de zaak met rolnummer 9293827 RL EXPL 21-106344,
gemachtigde: mr. J.L. Souman (ECHT Advocatuur),

1.Het procesverloop

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van [naam B.V.] van 12 juni 2021met 40 producties (nrs. 1 tot en met 40);
  • de conclusie van antwoord van werknemer van 25 augustus 2021 met 17 producties (nrs. 1 tot en met 17);
  • de brief van de gemachtigde van [naam B.V.] met vijf aanvullende producties (nrs. 41 tot en met 45);
  • de dagvaarding van werknemer van 28 december 2021 met twaalf producties (nrs. 1 tot en met 12);
  • de conclusie van antwoord van [naam B.V.] van 8 februari 2022 met vijf producties (nrs. 1 tot en met 5);
1.2
Op 15 maart 2022 heeft de mondelinge behandeling in de beide zaken plaatsgevonden. Daarbij is namens [naam B.V.] mevr. [betrokkene] verschenen alsmede de gemachtigde van [naam B.V.] en is werknemer in persoon verschenen, samen met, namens zijn gemachtigde, mr. K. Horstman. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de gemachtigden van partijen beiden spreekaantekeningen overgelegd. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier voorts zakelijke aantekeningen gemaakt die zich in het griffiedossier bevinden. Een schikking is niet bereikt.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
[naam B.V.] is een notariskantoor, gevestigd te Den Haag, waar mevr. [betrokkene] de (enig) notaris is.
2.2
Tussen 1 januari 2017 en 1 september 2020 was werknemer in dienst van [naam B.V.] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van [functie] . Het laatste maandsalaris van werknemer bedroeg € 6.064,89 bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
2.3
Bij [naam B.V.] was werknemer voornamelijk werkzaam in de behandeling en afwikkeling van nalatenschappen in opdracht van erfgenamen.
2.4
Als [functie] had werknemer de beschikking over en de toegang tot de nalatenschapsrekeningen, die door of namens de erven werden aangehouden bij [naam B.V.] .
2.5
In de door hem behandelde nalatenschapsdossiers declareerde werknemer op basis van een uurtarief van € 225,00 excl. BTW.
2.6
Op enig moment vermoedde [naam B.V.] dat werknemer onvoldoende zijn werkzaamheden in de betreffende nalatenschapsdossier kon verantwoorden.
2.7
Werknemer heeft zijn arbeidsovereenkomst met [naam B.V.] opgezegd per 1 september 2020.
2.8
Op 20 juli 2020 heeft [naam B.V.] werknemer op non-actief gesteld.
2.9
In verband met klachten van de zijde van de verschillende betrokken erfgenamen en vanwege het feit dat [naam B.V.] jegens deze erfgenamen de (door werknemer) in rekening gebrachte en vanuit de boedelrekeningen naar de kantoorrekening van [naam B.V.] betaalde uren niet afdoende kon verantwoorden heeft [naam B.V.] in een zestal nalatenschapsdossier in totaal € 140.833,08 ‘afgeboekt’, hetgeen betekent dat [naam B.V.] dit bedrag aan de betreffende erfgename heeft vergoed of terugbetaald.
2.1
[naam B.V.] heeft het salaris van werknemer over de maanden juli en augustus 2020, de vakantietoeslag en de aan het einde van de arbeidsovereenkomst nog openstaande vakantiedagen niet aan werknemer uitbetaald.

3.De vordering in de zaak van [naam B.V.] tegen werknemer

3.1
[naam B.V.] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [
Primair]: (I.) voor recht te verklaren dat werknemer op grond van artikel 7:661 lid 1 BW, althans artikel 7:611 BW (goed werknemerschap), althans artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) jegens haar aansprakelijk is voor de schade die [naam B.V.] als gevolg van het handelen van werknemer in dossier 1 t/m 6 heeft geleden en nog zal lijden; (II.) werknemer te veroordelen tot betaling, binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis, van de tot op heden geleden en/of te begroten althans redelijkerwijs in te schatten schade, althans tot betaling van een voorschot hierop, bestaande uit een bedrag van (a t/m e.)
€ 140.833,08 ten behoeve van dossiers 1 t/m 6; (f.) een bedrag van € 15.000,- wegens reputatieschade; (g.) een bedrag van € 80.713,32 excl. BTW wegens kosten ter voorkoming of beperking van schade; (h.) en bedrag van € 3.956,70 en een bedrag van € 5.253,22 wegens kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, waarbij alle bedragen die de kantonrechter toewijsbaar acht, dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te berekenen vanaf de dag van dagvaarden, althans de dag waarop het vonnis wordt gewezen tot aan de dag der algehele voldoening; (III.) werknemer te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor zover voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten ex artikel 6:119 BW, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2
Aan haar vordering legt [naam B.V.] ten grondslag dat zij schade heeft geleden doordat zij flinke bedragen heeft moeten ‘afboeken’ op declaraties van werknemer in door hem behandelde nalatenschapsdossiers en dat zij bovendien overige schade heeft geleden. Deze schade is terug te voeren op opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van werknemer, waardoor deze jegens [naam B.V.] aansprakelijk is
3.3
Werknemer betwist de vordering van [naam B.V.] met de stelling dat van opzet of bewuste roekeloosheid geen sprake is en hij dus niet aansprakelijk is voor de schade van [naam B.V.] .

4.De vordering in de zaak van werknemer tegen [naam B.V.]

4.1
Werknemer vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [naam B.V.] te veroordelen tot betaling van: (a.) het netto equivalent van een bedrag van € 33.508,82, waarop in mindering strekt € 1.324,14 netto; (b.) de wettelijke rente over € 6.084,89 alsmede over 50% wettelijke verhoging vanaf 1 augustus 2020, althans vanaf de dag van dagvaarding; (c.) de wettelijke rente over € 6.064,89 alsmede over 50% wettelijke verhoging vanaf 1 september 2020, althans de dag van dagvaarding; (d.) de wettelijke rente over € 970,38 vanaf 1 september 2020, althans vanaf de dag van dagvaarding; (e.) de wettelijke rente over € 9.239,05 vanaf 1 september 2020, althans van de dag van dagvaarding; (f.) de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening; (g.) de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening; (h.) de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening.
4.2
Aan zijn vordering in vrijwaring legt werknemer ten grondslag dat [naam B.V.] ten onrechte zijn salaris over juli en augustus 2020 en zijn niet opgenomen vakantiedagen bij het einde van zijn arbeidsovereenkomst niet heeft uitbetaald.
4.3
Het verweer van [naam B.V.] is gelegen in haar vordering tegen werknemer, namelijk dat werknemer haar schade heeft berokkend, die zij met het (laatste) salarisafrekening van werknemer mocht verrekenen.

5.De beoordeling

In de zaak van [naam B.V.] tegen werknemer (9293827 RL EXLP 21-10634)
5.1
In de aanloop naar de beoordeling van de vordering van [naam B.V.] op werknemer is het goed de omstandigheden te schetsen die ertoe hebben geleid dat [naam B.V.] in een aantal nalatenschapsdossiers uiteindelijk (terug)betalingen heeft verricht of moeten verrichten aan de erfgenamen in een zestal nalatenschapsdossiers die werknemer heeft behandeld.
5.2
Zoals uit de inleidende dagvaarding blijkt is [naam B.V.] een notariskantoor met één notaris en één [functie] . Werknemer was in de periode dat hij voor [naam B.V.] werkzaam was die ene [functie] en hij was werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst. In het kader van die arbeidsovereenkomst ontving hij een vast maandsalaris van € 6.064,89 bruto, excl. vakantietoeslag. Niet gebleken is dat hij daarnaast nog andere emolumenten, als bijvoorbeeld een bonus- of winstdelingsregeling had.
5.3
Blijkbaar had of heeft [naam B.V.] een notariële nalatenschapspraktijk van enige omvang, want in de zes nalatenschapsdossiers die het onderwerp zijn van deze procedure is door [naam B.V.] een bedrag van ongeveer € 300.000,- gedeclareerd en ten laste van de nalatenschapsrekeningen gebracht. Oftewel in deze dossiers heeft [naam B.V.] een omzet behaald voor een bedrag van ongeveer € 300.000,-.
5.4
Zoals [naam B.V.] ook zelf in de dagvaarding stelt had werknemer de vrije hand en zelfstandigheid bij het behandelen van de dossiers. Hij was het die de afspraken met de erfgenamen maakte met betrekking tot de behandeling van de dossiers. Die afspraken hielden mede in een afspraak over het te hanteren uurtarief, een afspraak over de wijze waarop de besteding van gemaakte uren zou worden verantwoord, maar ook een afspraak dat [naam B.V.] , en daardoor ook hijzelf in zijn functie van [functie] , zouden kunnen beschikken over de nalatenschapsrekeningen.
5.5
Buiten twijfel staat dat werknemer in alle betreffende dossiers werkzaamheden heeft verricht. Buiten twijfel staat ook dat de urenverantwoording van werknemer in de betreffende dossiers gebrekkig was. Gebleken is dat werknemer, ook nadat hij daarop door [naam B.V.] is aangesproken, geen deugdelijke urenverantwoordingen kon overleggen.
5.6
Op 30 juni 2020 heeft werknemer zijn arbeidsovereenkomst met [naam B.V.] opgezegd. Of deze opzegging verband hield met de wijze waarop hij de dossier had behandeld en of hij de bui zag hangen blijkt niet uit de opzeggingsbrief. Aan te nemen valt wel dat [naam B.V.] rondom die tijd zich, wellicht na klachten van de zijde van de betreffende erfgenamen zich in de wijze van behandeling van de dossiers door werknemer is gaan verdiepen en dat dat ertoe geleid heeft dat werknemer per 20 juli 2020, dus in het zicht van het einde van zijn dienstverband met [naam B.V.] is geschorst.
5.7
Uit het procesdossier blijkt dat [naam B.V.] werknemer op zijn werkwijze in de betreffende dossiers heeft aangesproken en hem meerdere malen heeft uitgenodigd of in de gelegenheid heeft gesteld om de urenverantwoordingen alsnog aan te leveren en/of te completeren, maar dat werknemer daartoe niet in staat was. Voor het vervolg van de beoordeling van de vordering van [naam B.V.] op werknemer zal de kantonrechter daarom ook als uitgangspunt nemen dat van een deugdelijke urenverantwoording in de betreffende dossiers geen sprake was.
5.8
Op hun beurt hebben de erfgenamen in de betreffende dossiers [naam B.V.] aangesproken op de ondeugdelijke urenverantwoordingen en het feit dat op grond van ondeugdelijke urenverantwoordingen afboekingen zijn gedaan ten laste van hun nalatenschapsrekeningen en ten gunste van de kantoorrekening van [naam B.V.] . Omdat, als gevolg van het ontbreken van deugdelijke urenverantwoordingen, [naam B.V.] ten opzichte van de betreffende erfgenamen de werkzaamheden van werknemer onvoldoende kon onderbouwen, heeft [naam B.V.] in de zes betreffende dossiers uiteindelijke een bedrag van € 140.833,08 ‘afgeboekt’, zoals [naam B.V.] dat noemt. In feite betekent de afboeking dat de omzet in de betreffende dossiers met dat bedrag is verminderd. Kort gezegd komt het erop neer dat de omzet van [naam B.V.] in de betreffende dossiers niet ruwweg € 300.000,- was, maar ruwweg € 160.000,-.
5.9
Boekhoudkundig is verlies van omzet nog geen verlies van winst. Winst is immers omzet minus kosten. Uiteraard zijn in de betreffende dossiers kosten gemaakt, maar die betreffen vanuit (de boekhouding van) [naam B.V.] gezien voornamelijk de salariskosten van werknemer, naast wellicht nog zekere kantoorkosten. Omdat werknemer alleen vaste salarisbestanddelen had en geen (omzetafhankelijke) variabele bestanddelen, wijzigen de kosten in de betreffende dossiers niet, indien de omzet afneemt. De ‘afboeking’, dat wil zeggen teruggave van een deel van de gedeclareerde kosten, door [naam B.V.] , betekent dan ook niets meer dan dat de winst van [naam B.V.] met ongeveer
€ 140.000,- neerwaarts moest worden gecorrigeerd. Werknemer had niet zelf van de aanvankelijk te hoge winst geprofiteerd; zijn salaris was immers vast.
5.1
De reden dat [naam B.V.] uiteindelijk haar omzet en winst neerwaarts heeft moeten bijstellen is erin gelegen dat [naam B.V.] ten opzichte van haar opdrachtgevers, de erfgenamen in de betreffende nalatenschapsdossiers, niet in voldoende mate de (let wel:) door haar (en niet door werknemer) in rekening gebrachte uren kon verantwoorden. Uiteraard was de oorzaak daarvan gelegen in het feit dat werknemer zijn uren niet goed had geadministreerd, maar daarbij geldt dat het [naam B.V.] was, die het ondernemersrisico (als daarvan in het kader van een notariskantoor gesproken kan worden) droeg, niet werknemer. Als de erfgenamen niet hadden geklaagd, dan had [naam B.V.] en daarmee haar aandeelhoudster, volledig van de hogere winst geprofiteerd. Nu de erfgenamen wel hebben geklaagd is het inderdaad ook [naam B.V.] , die haar winst dienovereenkomstig ziet verminderen.
5.11
De vraag die in deze procedure voorligt is of werknemer jegens [naam B.V.] aansprakelijk is voor het feit dat [naam B.V.] naast dat zij een fors bedrag heeft afgeboekt en daarnaast kosten heeft gemaakt ter voorkoming en beperking van schade en schade heeft geleden in de vorm van reputatieschade. De toetssteen voor de beoordeling van de vraag of een werknemer jegens een werkgever is artikel 7:661 lid 1 BW, waarvan het uitgangspunt is dat een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de werkgever veroorzaakte schade niet aansprakelijk is, tenzij de schade een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid.
5.12
Van opzet aan de zijde van werknemer is in ieder geval onvoldoende gebleken. De vraag ligt dus voor of de werkwijze van werknemer zodanig was dat sprake was van bewuste roekeloosheid.
5.13
In het begrip ‘bewuste roekeloosheid’ liggen twee begrippen besloten, namelijk het gedag van werknemer moet ‘roekeloos’ zijn en bovendien moet de werknemer zich bewust zijn geweest van zijn gedrag. Naar het oordeel van de kantonrechter is bewuste roekeloosheid een zwaardere norm dan ‘ernstige verwijtbaarheid’, een bekend begrip in het huidige arbeidsrecht. Ernstige verwijtbaarheid kan namelijk ook gelegen zijn in een zekere vorm van nalaten, terwijl in roekeloosheid besloten ligt dat sprake moet zijn van een zekere mate van (bijna) opzettelijk handelen. In ieder geval moet de werknemer zich er in zeker mate van bewust moeten zijn dat zijn handelen schade aan de werkgever zou kunnen toebrengen.
5.14
Hoewel wel aangenomen kan worden dat werknemer in zekere zin verwijtbaar heeft gehandeld door geen deugdelijke urenverantwoordingen bij te houden (en deze regelmatig aan de betrokken erfgenamen voor te leggen) kan uit dat enkele gegeven nog geen bewuste roekeloosheid worden afgeleid. Daarvoor is meer nodig, namelijk dat werknemer zich ervan bewust was of bewust had moeten zijn dat door bedragen vanuit de nalatenschapsrekeningen naar de kantoorrekening van [naam B.V.] over te boeken hij zijn werkgever, [naam B.V.] , zou blootstellen aan aanspraken door de betreffende erfgenamen.
5.15
In dat kader in naar het oordeel van de kantonrechter van belang dat werknemer als bijkomende omstandigheid heeft genoemd dat hij werkdruk, omzetdruk en personele bezetting en complexiteit ervoer bij de uitvoering van zijn werkzaamheden, waardoor het bijhouden van een urenadministratie erbij inschoot. Uit de overgelegde producties blijkt ook wel dat werknemer deze elementen in zekere mate ook heeft aangekaart bij [naam B.V.] .
5.16
Daarnaast, en zeker ook van belang, acht de kantonrechter dat, zoals reeds hiervoor is belicht, dit geschil zich centreert op de omzet en de winst van [naam B.V.] , en dat werknemer op geen enkele wijze voordeel heeft gehad van zijn handelen. Zoals ook al is besproken gaat het hier (ook) om het ondernemersrisico van [naam B.V.] , en in dat licht mag ook van [naam B.V.] verwacht worden dat zij controle heeft uitgeoefend op de werkzaamheden van werknemer. Immers, de declaraties, die werknemer gebruikte om de nalatenschapsrekeningen te belasten, moeten ook verwerkt zijn in de administratie van [naam B.V.] . In dat verband heeft [naam B.V.] gesteld dat zij er toch op mocht vertrouwen dat werknemer zijn urenverantwoording op orde had, ook al omdat dat voortvloeit uit zijn wettelijke positie als [functie] . Maar daarmee legt [naam B.V.] naar het oordeel van de kantonrechter de schuld en de oorzaak van de problematiek te veel aan de zijde van werknemer. Werknemer is meer dan drieënhalf jaar in dienst geweest van en werkzaam geweest voor [naam B.V.] , al die tijd heeft hij vrijwel uitsluitend nalatenschapsdossiers behandeld en heeft hij ook gedeclareerd ten gunste van [naam B.V.] . Van een notariskantoor als [naam B.V.] mag verwacht worden dat zij op gezette tijden, en zeker bij het opmaken van de jaarrekeningen, enige controle uitvoert op de onderliggende bescheiden, die de bedrijfsresultaten onderbouwen. Van enige controle daarop is niet, althans onvoldoende gebleken en bovendien heeft [naam B.V.] ook geen verklaring kunnen geven waarom zij geen controle heeft uitgeoefend op de declaraties van werknemer.
5.17
Naar het oordeel van de kantonrechter verhoudt het begrip bewuste roekeloosheid zich ook slecht met een situatie, waarin ook sprake is van een zekere vorm van ‘eigen schuld’, zoals hiervoor beschreven. In dat licht, en in het licht van de stelling van werknemer dat ook werk- en omzetdruk een rol speelden en het feit dat aanvankelijk alle voordelen (in de vorm van hogere omzet en winst) ten gunste van [naam B.V.] kwamen en niet van werknemer, komt de kantonrechter tot het oordeel dat van bewuste roekeloosheid aan de zijde van werknemer geen sprake was. Dat betekent dat werknemer niet op de voet van artikel 7:661 lid 1 BW jegens [naam B.V.] aansprakelijk is.
5.18
Voor zover [naam B.V.] aan haar vordering ook de artikelen 7:611 BW en 6:162 BW ten grondslag heeft gelegd komt de kantonrechter niet tot een ander oordeel, omdat deze beide artikelen niet ‘via de achterdeur’ een andere toetssteen zouden moeten kunnen toelaten dan de strenge norm van artikel 7:661 lid 1 BW.
5.19
Het voorgaande houdt in dat de vordering van [naam B.V.] met betrekking tot een verklaring voor recht dat werknemer jegens [naam B.V.] aansprakelijk is zal worden afgewezen en daarmee ook de overige door [naam B.V.] geformuleerde vorderingen, omdat deze op de (afgewezen) aansprakelijkheid van werknemer gestoeld zijn.
5.2
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [naam B.V.] worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van werknemer, begroot op € 1.994,00 als salaris van de gemachtigde van werknemer.
In de zaak van werknemer tegen [naam B.V.] (9622234 PL EXPL 22-268)
5.21
[naam B.V.] heeft het salaris van werknemer over de maanden juli en augustus 2020 en zijn niet opgenomen vakantiedagen bij het einde van de arbeidsovereenkomst niet uitbetaald op grond van het feit dat zij meende dat werknemer jegens haar aansprakelijk was voor geleden schade van een zodanige omvang dat de schade de loonvordering van werknemer overschreed en dat zij deze met haar schadevordering mocht verrekenen. In het voorgaande is overwogen en beslist dat van aansprakelijkheid van werknemer jegens [naam B.V.] geen sprake is.
5.22
Dat betekent in het kader van de loonvordering van werknemer in zijn zaak tegen [naam B.V.] dat [naam B.V.] ten onrechte zijn salaris en niet genoten vakantiedagen heeft ingehouden. Omdat van enige andere reden om het salaris in te houden geen sprake is, zal de loonvordering van werknemer in zijn procedure tegen [naam B.V.] worden toegewezen, althans voor wat betreft de hoofdsom van € 22.339,21 bruto, zijnde het bruto salaris over juli en augustus 2020, het vakantiegeld over die periode en de niet genoten vakantiedagen, onder aftrek van het betaalde bedrag van € 1.324,14 netto.
5.23
Werknemer maakt ook aanspraak op de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW. Vast staat dat [naam B.V.] te laat was met het betalen van de genoemde salariscomponenten en dat daarmee de wettelijke verhoging in beeld komt. De kantonrechter ziet echter aanleiding het percentage van de verhoging te matigen tot 20%. De reden hiervoor is dat de procedure die [naam B.V.] tegen werknemer heeft gevoerd niet a priori kansloos was, omdat de werkwijze van werknemer tenminste verwijtbaar was. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
5.24
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen omdat werknemer nalaat het bedrag van de kosten concreet te maken, door slechts in algemene termen te verwijzen naar de toepasselijke staffel. Dat levert een voor de incasso te onbepaald dictum op, die de deurwaarder niet kan executeren.
5.25
Als de in deze zaak in het ongelijk gestelde partij zal [naam B.V.] worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van werknemer, begroot op € 996,00 als salaris van de gemachtigde van de werknemer, alsmede in de nakosten als na te melden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
In de zaak van [naam B.V.] tegen werknemer (9293827 RL EXLP 21-10634)
- wijst de vordering van [naam B.V.] af;
- veroordeelt [naam B.V.] in de proceskosten aan de zijde van werknemer begroot op
€ 1.994,00 als salaris van de gemachtigde van werknemer;
- verklaart de proceskostenveroordeling van [naam B.V.] uitvoerbaar bij voorraad,
In de zaak van werknemer tegen [naam B.V.] (9622234 PL EXPL 22-268)
- veroordeelt [naam B.V.] tot betaling van het netto equivalent van € 22.339,21, waarop in mindering strekt een bedrag van € 1.324,14 netto, vermeerderd met de wettelijke verhoging over het saldo van beide bedragen, waarvan de kantonrechter het percentage matigt tot 20%, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van betaling;
- veroordeelt [naam B.V.] in de proceskosten aan de zijde van werknemer, begroot op
€ 996,00 als salaris van de gemachtigde van werknemer, en veroordeelt [naam B.V.] , voor
zover werknemer daadwerkelijk nakosten zal maken, in de nakosten van € 124,00, de
proces(na)kosten vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW
met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening.
- verklaart het vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.