ECLI:NL:RBDHA:2022:3070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/5635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het Nederlanderschap wegens terroristische veroordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens Nederlanderschap door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is ingetrokken. De intrekking vond plaats op basis van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat verzoeker onherroepelijk is veroordeeld voor het voorbereiden van een terroristische aanslag en het bezit van een automatisch vuurwapen. Verzoeker, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking en verzocht om schorsing van het besluit tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op de zitting van 19 januari 2022, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter overweegt dat de intrekking van het Nederlanderschap gerechtvaardigd is, gezien de ernst van de gepleegde misdrijven en de gevolgen daarvan voor de band tussen verzoeker en Nederland. De voorzieningenrechter wijst erop dat de wetgever heeft bepaald dat bij veroordeling wegens terroristische misdrijven het Nederlanderschap kan worden ingetrokken, tenzij er zeer bijzondere omstandigheden zijn die dit in de weg staan. Verzoeker heeft aangevoerd dat het behoud van zijn Nederlanderschap noodzakelijk is voor zijn kans op voorwaardelijke invrijheidstelling, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat dit niet opweegt tegen de belangen van de staat bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit.

De voorzieningenrechter concludeert dat de belangen van verzoeker niet zwaar genoeg wegen om de intrekking van het Nederlanderschap te schorsen. De verzoeker heeft geen contact meer met zijn echtgenote en zoontje, en de inmenging in zijn familieleven is geoorloofd gezien de nationale veiligheid. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5635

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam 1] , [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] verzoeker

verblijvende in de penitentiaire inrichting Krimpen aan de IJssel
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.V. de Kort).

Procesverloop

In het besluit van 15 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het Nederlanderschap van verzoeker ingetrokken op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op de zitting van 19 januari 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Verzoeker is geboren in Nederland en beschikte over zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit. Het Nederlanderschap heeft verzoeker op 16 maart 2009 verkregen door het afleggen van een optieverklaring op grond van artikel 6, derde lid van de RWN. Verzoeker is getrouwd met [echtgenote] , te [plaats] Uit deze relatie is op
[geboortedatum 2] [naam 2] geboren. Verzoeker heeft geen contact meer met zijn echtgenote en zoontje.
1.2
Verzoeker is met het arrest van de Hoge Raad van 16 februari 2021 onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en zeven maanden wegens het voorbereiden van een terroristische aanslag in Nederland, het bezit van een automatisch vuurwapen met munitie en zwaar illegaal vuurwerk.
1.3
Op 19 april 2021 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om verzoekers Nederlanderschap in te trekken en om verzoeker een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twintig jaar op te leggen. Verzoeker heeft daartegen op 4 mei 2021 een zienswijze ingediend. Omdat de hoorzitting op 23 juni 2021 logistiek niet goed was verlopen, is verzoeker op 8 juli 2021 wederom door verweerder gehoord over dit voornemen. Op 20 juli 2021 en 4, 5 en 12 november 2021 heeft verzoeker zijn zienswijze aangevuld.
2.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit het Nederlanderschap van verzoeker ingetrokken op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN. Op grond van dat artikel kan verweerder het Nederlanderschap intrekken van een persoon die - voor zover van belang - onherroepelijk is veroordeeld wegens een misdrijf gepleegd met een terroristisch oogmerk. Omdat verzoeker zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft, wordt hij door dit besluit niet staatloos.
2.2
Daarnaast is bij afzonderlijk besluit van 16 november 2021 aan verzoeker een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twintig jaar opgelegd. Dit besluit ligt niet voor in deze procedure.
3. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.
Wettelijk kader
4. Voor de in deze uitspraak gebruikte wet- en regelgeving verwijst de voorzieningenrechter naar de bijlage achter deze uitspraak.
Verzoek vrijstelling griffierecht
5. De voorzieningenrechter wijst het beroep op betalingsonmacht toe. Verzoeker hoeft geen griffierecht te betalen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
6.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel)bodemgeding niet.
6.2
Verzoeker vraagt om een voorlopige voorziening die inhoudt dat de rechtsgevolgen van de intrekking worden opgeschort tot ten minste vier weken nadat op het bezwaar is beslist. De spoedprocedure hangende bezwaar leent zich echter niet voor een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek daarom aan de hand van een belangenafweging. De vraag in dat geval is of het belang van verzoeker bij de schorsing van het bestreden besluit zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering daarvan.
De door verweerder gestelde belangen
7.1
Het Nederlanderschap van verzoeker is door verweerder ingetrokken, omdat door het door hem gepleegde misdrijf en de daarop volgende veroordeling de band tussen hem en Nederland in beginsel niet langer kan bestaan. Schorsing van het bestreden besluit betekent dat verzoeker gedurende de procedure behandeld moet worden als Nederlander, met alle verstrekkende rechten van dien. Verweerder hecht er veel belang aan dat verzoeker zich niet als Nederlander kan manifesteren en gebruik kan maken van de rechten die aan het Nederlanderschap zijn verbonden, zoals het kiesrecht, het recht op een paspoort en identiteitskaart en - zou verzoeker op vrije voeten komen - de mogelijkheid van reizen als Nederlander binnen Nederland en de Europese Unie en daarbuiten, consulaire bescherming en recht op sociale voorzieningen. Verzoeker is veroordeeld voor het plegen van een terroristisch misdrijf. Door de aard van de daden van verzoeker is er geen grond voor het in stand houden van een juridische band tussen Nederland en verzoeker, ook niet hangende de bezwaarprocedure. Het gedrag van verzoeker, ook na zijn veroordeling, laat geenszins zien dat hij tot inkeer is gekomen en dat hij zich heeft afgekeerd van de opvattingen die tot de strafbare feiten hebben geleid. Verder acht verweerder de persoonlijke omstandigheden van verzoeker niet bijzonder genoeg om meer gewicht aan zijn belangen toe te kennen.
De belangen van verzoeker
7.2
Volgens verzoeker is het behoud van zijn Nederlandse nationaliteit een noodzakelijke voorwaarde om in aanmerking te komen voor een strafrechtelijke voorwaardelijke invrijheidstelling. Verzoeker zou hiervoor in december 2021 al in aanmerking zijn gekomen ware het niet dat de intrekking van zijn Nederlanderschap roet in het eten heeft gegooid. Hij heeft nu geen rechtmatig verblijf meer in Nederland en zonder dat is een voorwaardelijke invrijheidstelling niet mogelijk. Gevolg hiervan is dat verzoeker ongerechtvaardigd langer blijft vastzitten. Volgens verzoeker heeft hij zijn gedrag verbeterd en is de penitentiaire inrichting tevreden over hem. Verzoeker wil graag weer resocialiseren en weer omgang hebben met zijn zoontje. De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 21 maart 2021 [1] bepaald dat omgang niet mogelijk is zolang verzoeker is gedetineerd. Zodra verzoeker uit detentie komt, zal de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek doen naar een omgangsregeling. Als hij gedetineerd blijft en daarna wordt uitgezet, is dat niet meer mogelijk, aldus verzoeker.
De afweging van de belangen door de voorzieningenrechter
8.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de RWN het specifiek mogelijk maakt om bij een veroordeling wegens een terroristisch misdrijf tot de maatregel van intrekking van het Nederlanderschap over te gaan. De gedachte achter deze wetgeving is dat de band met Nederland niet langer kan blijven bestaan op het moment dat een persoon de essentiële belangen van Nederland schaadt. Met het plegen van de delicten waarvoor verzoeker is veroordeeld, heeft hij zich buiten de Nederlandse rechtsorde geplaatst. Het is een uitdrukkelijke keuze van de wetgever geweest om na een onherroepelijke veroordeling wegens terroristische misdrijven het Nederlanderschap in te trekken tenzij er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden [2] die hieraan in de weg staan. Dit is een zwaarwegend belang van verweerder.
8.2
De door verzoeker daar tegenover gestelde persoonlijke belangen wegen naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende zwaar om de belangenafweging in verzoekers voordeel uit te laten vallen. Verzoeker heeft met het plegen van de misdrijven waarvoor hij is veroordeeld ernstige schade toegebracht aan de essentiële belangen van Nederland. Bovendien blijkt uit het bestreden besluit en het verweerschrift dat er aanwijzingen zijn dat verzoeker zich onvoldoende heeft gedistantieerd van de opvattingen die tot het plegen van de strafbare feiten hebben geleid. Het betoog van verzoeker dat hij ongerechtvaardigd langer moet vastzitten als het bestreden besluit niet wordt geschorst, volgt de voorzieningenrechter niet. Verzoeker blijft immers niet langer gedetineerd dan de periode waarvoor hij is veroordeeld. Dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een strafrechtelijke voorwaardelijke invrijheidstelling omdat hij geen rechtmatig verblijf meer heeft, is inherent aan dit besluit en geen bijzondere omstandigheid die de balans in het voordeel van verzoeker laat uitslaan. Overigens is tussen partijen niet in geschil dat het nog maar de vraag is of verzoeker daadwerkelijk in aanmerking zou komen voor een voorwaardelijke invrijheidstelling als hij wel rechtmatig verblijf zou hebben.
8.3
Verzoeker stelt verder dat verweerder ongeoorloofd ingrijpt in zijn familieleven. Het belang dat hij heeft bij het herstellen van contact met zijn zoontje dient zwaarder te wegen dan het belang van verweerder bij het onmiddellijk uitvoeren van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in dit standpunt. De inmenging in het familieleven van verzoeker is geoorloofd vanwege het belang van nationale veiligheid. Uit wat is besproken op de zitting blijkt dat verzoeker geen contact heeft met zijn echtgenote en zijn zoontje. Aan het herstel van contact tussen verzoeker en zijn zoontje zal worden gewerkt als hij uit detentie komt. De Raad voor de Kinderbescherming zal hiernaar onderzoek doen. Daarbij zal het belang van verzoekers zoontje uitgangspunt zijn. Het bestreden besluit staat dit contactherstel niet in de weg. Verzoeker heeft niet onderbouwd dat de Raad voor de Kinderbescherming geen onderzoek zal of kan doen omdat het Nederlanderschap van verzoeker is ingetrokken. De arresten Chavez-Vilchez [3] en Ruiz Zambrano [4] waarnaar verzoeker verwijst, zijn op het bestreden besluit niet van toepassing. Als verzoeker wordt uitgezet, wat nu niet aan de orde is, zal het zoontje van verzoeker niet worden gedwongen de Europese Unie te verlaten vanwege een afhankelijkheidsrelatie met zijn vader.
8.4
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verweerder bij de onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit zwaarder weegt dan het belang van verzoeker bij schorsing van het bestreden besluit.
Conclusie
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Niekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 februari 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 6
1. Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap:
a. de toegelaten meerderjarige vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is geboren en aldaar sedert zijn geboorte hoofdverblijf heeft;
(…)
3 De autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt, beoordeelt aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.
(…)
Artikel 14
1 (…)
2 Onze Minister kan het Nederlanderschap intrekken van de persoon die onherroepelijk is veroordeeld wegens:
a. (…)
b. een misdrijf als bedoeld in de artikelen 83, 134a of 205 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht;
(…)
7 Het Nederlanderschap wordt niet verloren dan krachtens een van de bepalingen van dit hoofdstuk.
8 Met uitzondering van het geval, bedoeld in het eerste lid, heeft geen verlies van het Nederlanderschap plaats indien staatloosheid daarvan het gevolg zou zijn.
(…)
10 Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur worden nadere regels gesteld omtrent de elementen die betrokken worden bij de belangenafweging inzake een beslissing omtrent intrekking van het Nederlanderschap op grond van het eerste, tweede, derde of vierde lid.
Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BVVN)
Artikel 68a
1. Bij zijn besluit tot intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid, van de Rijkswet houdt Onze Minister onder meer rekening met:
a. de gevolgen van het verlies van Unieburgerschap, indien dit ten gevolge van de intrekking van het Nederlanderschap optreedt;
b. zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden van de betrokkene, voor zover deze relevant zijn voor het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap.

Voetnoten

1.Zaaknummer/rekestnummer C/10/592647/ FA RK 20-1490.
2.Artikel 68a van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BVVN).
3.Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 maart 2011, C‑34/09, EU:C:2011:124.