ECLI:NL:RBDHA:2022:3041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
NL22.3898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en inconsistenties in verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigeriaanse man geboren op 19 januari 1990, had op 15 september 2020 een asielaanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij betrokken was bij een hennepkwekerij en dat hij problemen had ondervonden na een politie-inval. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 7 maart 2022 afgewezen, omdat de verklaringen van eiser over zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij ongeloofwaardig werden geacht. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 24 maart 2022.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de verklaringen van eiser inconsistent waren. Eiser had verklaard dat hij in 2008 bij de hennepkwekerij betrokken was, maar later stelde hij dat hij pas in 2011 instapte. De rechtbank oordeelde dat deze inconsistenties, samen met andere onduidelijkheden in zijn verklaringen, de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas ondermijnden. Ook de problemen die hij naar aanleiding van de politie-inval had ervaren, werden als ongeloofwaardig beoordeeld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris de asielaanvraag terecht als ongegrond heeft afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de vereisten van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3898

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op 19 januari 1990.
2. Eiser heeft op 15 september 2020 onderhavige asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij met drie vrienden een illegale wietplantage dan wel hennepkwekerij heeft opgericht. De politie werd hierover ingelicht, waarop deze een inval deed. Twee van eisers vrienden zijn door de politie vermoord en eiser is zijn andere vriend kwijtgeraakt en zelf gevlucht.
3.1.
Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen;
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- bezit dan wel aansluiting bij een wietplantage dan wel hennepkwekerij;
- problemen naar aanleiding van een politie-inval in de wietplantage dan wel hennepkwekerij.
3.2.
Verweerder vindt de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Het bezit dan wel aansluiting bij een wietplantage dan wel hennepkwekerij (hierna: hennepkwekerij) en de problemen naar aanleiding van een politie-inval in de hennepkwekerij vindt verweerder ongeloofwaardig. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4. Eiser voert in beroep aan dat zijn beroepsgronden een aanvulling zijn op hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd op de zienswijze ingegaan. Eiser heeft met de enkele verwijzing naar zijn zienswijze onvoldoende uiteengezet op welke punten het bestreden besluit volgens hem onjuist of onvolledig is en waarom. Die verwijzing kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
5. Eiser betoogt dat verweerder zijn bezit dan wel aansluiting bij een hennepkwekerij ten onrechte ongeloofwaardig acht.
5.1.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende gedetailleerd heeft verklaard over de hennepkwekerij, over zijn functie/rol en over de cliënten. Het feit dat hij wat details kan vertellen over de grootte van de plantage, dat deze ommuurd was en wat de werkverdeling tussen hem en zijn vrienden was, doet daar niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser voldoende vragen gesteld over zijn rol. Zo heeft verweerder toen eiser verklaarde dat hij zich bezig hield met de verkoop en met de (werving van) cliënten (rapport nader gehoor, p. 8 en 9) gevraagd naar de taakverdeling binnen het bedrijf en nadere vragen gesteld over de cliënten. Dat verweerder eiser niet specifiek heeft gevraagd om meer te vertellen over zijn eigen rol, maakt dat niet anders. Verweerder heeft er niet ten onrechte op gewezen dat eiser heeft verklaard dat hij meerdere jaren bij dit bedrijf heeft gewerkt, zodat van hem mag worden verwacht dat hij kan verklaren over de personen aan wie hij wiet verkocht en hoeveel klanten hij had. De verwijzing van eiser naar zijn verklaringen op pagina 7 en 8 van het nader gehoor en naar de correcties en aanvullingen, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft deze verklaringen in de besluitvorming betrokken en hier een deugdelijk gemotiveerd standpunt over ingenomen (voornemen, p. 3 en bestreden besluit, p. 3).
5.2.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser inconsistent heeft verklaard over het moment waarop hij betrokken raakte bij de hennepkwekerij. Zo heeft hij tijdens het aanmeldgehoor van 18 november 2021 (p. 6, 7 en 9) verklaard dat hij de hennepkwekerij met zijn vrienden heeft opgericht en vanaf dat moment met hen is gaan samenwonen. Dit was volgens eiser sinds 2008 het geval. Tijdens het nader gehoor (p. 7) en in de correcties en aanvullingen hierop, heeft eiser echter verklaard dat hij in 2011 bij de hennepkwekerij is ingestapt. Verweerder heeft er blijk van gegeven bij de waardering van deze afwijkende verklaringen rekening te hebben gehouden met het medisch advies waarin werd vermeld dat eiser moeite heeft met het terughalen van data, en heeft vervolgens niet ten onrechte overwogen dat dit onverlet laat dat het verschil van drie jaar dermate groot is dat de inconsistentie aan eiser kan worden tegengeworpen. De stelling van eiser onder verwijzing naar zijn verklaringen tijdens het nader gehoor (p. 7) dat hij vanaf 2008 of 2009 geld verdiende door wiet te verkopen in de straat, dat hij pas in 2011 instapte bij de hennepkwekerij en dat hij tijdens het aanmeldgehoor (p. 6) niet zou hebben verklaard dat hij al in 2008 of 2009 is ingestapt, neemt de geconstateerde inconsistentie niet weg. Niet valt in te zien om welke reden eiser pas in beroep heeft aangegeven dat hij wel bij de oprichting van de hennepkwekerij betrokken was, maar dat hij niet direct is ingestapt.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser tijdens het aanmeldgehoor Dublin van 4 december 2019 heeft verklaard dat hij een missionaris is (en dat hij daardoor problemen heeft ondervonden in Nigeria). Zoals verweerder heeft opgemerkt is dit inconsistent met eisers verklaringen dat hij werkzaam was bij een hennepkwekerij. Verweerder heeft eiser dit terecht tegengeworpen. Eiser verklaart in het nader gehoor immers alleen te weten hoe hij wiet kan verkopen en dat dit zijn manier van overleven was. Hij verklaart verder niet naar school te zijn geweest zodat hij niet kon werken in een kantoor. Eiser heeft in zijn zienswijze of in beroep onvoldoende aangevoerd om deze inconsistentie weg te nemen.
5.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezit dan wel aansluiting bij een hennepkwekerij niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De beroepsgrond faalt.
6. Eiser betoogt verder dat verweerder zijn problemen naar aanleiding van een politie-inval in de hennepkwekerij ten onrechte ongeloofwaardig acht.
6.1.
Verweerder heeft niet ten onrechte in het nadeel van eiser meegewogen dat het hiervoor onder 5. en verder besproken relevante element ongeloofwaardig is geacht. Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat eiser onvoldoende gedetailleerd en inconsistent heeft verklaard over de ontsnapping aan de politie-inval. De verwijzing door eiser naar zijn verklaringen op de pagina’s 9, 10 en 11 van het nader gehoor maakt dat niet anders, gelet op de uitgebreide en afdoende motivering van verweerder op pagina 4 en 5 van het voornemen en op pagina 5 van het bestreden besluit waarom verweerder deze verklaringen onvoldoende gedetailleerd en inconsistent heeft bevonden. Zo heeft verweerder er onder andere op gewezen dat eiser weliswaar aangaf dat de betrokkenen bij de inval een uniform dan wel politiekleding droegen, maar dat hij niet kan beschrijven hoe hun uniform eruit zag. De verklaring van eiser dat hij wist dat het mensen van de politie waren door de wijze waarop zij binnenkwamen vindt verweerder niet ten onrechte te algemeen. Ook heeft verweerder niet ten onrechte van eiser verwacht dat hij zou kunnen toelichten hoe het kon dat hij tezamen met twee van zijn vrienden over een hek klom, waarbij zij wel door schoten werden geraakt en eiser niet. De rechtbank overweegt verder dat er geen rechtsregel is die zich ertegen verzet dat verweerder pas in het bestreden besluit aan eiser heeft tegengeworpen dat hij eerst verklaarde dat hij ontsnapte over een hek en vervolgens dat hij ontsnapte over een muur. Eiser heeft ook met zijn stelling dat hij al in de correcties en aanvullingen sprak over een hek/muur niet nader toegelicht om welke reden hij eerst consequent verklaarde over een hek te zijn geklommen (p. 10, 14 en 15) en vervolgens dat hij ontsnapte via een muur (p. 15). De verwijzing door eiser naar artikel 17, derde lid, van de Procedurerichtlijn, leidt niet tot het door hem beoogde resultaat, al nu de correctie slechts ziet op pagina 10, eerste alinea, van het nader gehoor en ook hieruit niet duidelijk wordt of het ging om een hek of een muur. De stelling van eiser dat hij zijn relaas niet wijzigt maakt het voorgaande niet anders. Voor zover het gaat om een aanvullend detail valt niet in te zien dat verweerder eisers verklaringen hierover niet bij zijn beoordeling had mogen betrekken.
6.2.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de problemen naar aanleiding van een politie-inval in de hennepkwekerij niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De beroepsgrond faalt.
7. Eiser voert aan dat verweerder zich tardief op het standpunt heeft gesteld dat door Bureau Documenten al op 23 november 2021 een echtheidsonderzoek (echtheidsonderzoek) zou zijn verricht naar het overgelegde politieonderzoeksrapport. Eiser beschikt niet over het echtheidsonderzoek en heeft hier niet op kunnen reageren. Het is verder de vraag hoe verweerder al tijdens het nader gehoor op 1 maart 2022 (p. 12) wist dat het document niet bevoegd zou zijn opgemaakt en afgegeven, terwijl Bureau Documenten dat pas op 3 maart 2022 heeft verklaard. Volgens eiser is sprake van onbehoorlijk bestuur nu het rapport is gefabriceerd nadat verweerder eiser met een onderzoek confronteerde dat er op dat moment kennelijk nog niet was. Het echtheidsonderzoek kon dus niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in reactie op de zienswijze genoegzaam toegelicht dat het echtheidsonderzoek op 23 november 2021 werd verricht. Dat verweerder dit bij het bestreden besluit heeft toegelicht is niet tardief.
Ter zitting heeft verweerder de werkwijze hieromtrent (en omtrent echtheidsonderzoeken in het algemeen) nader uiteengezet. Verweerder heeft aangegeven dat er al een intern stuk met de uitslag van het echtheidsonderzoek van Bureau Documenten in het systeem van verweerder aanwezig was dat later nog door Bureau Documenten zou worden uitgewerkt in een rapport en dat het interne stuk door de medewerkers van verweerder kon worden ingezien. Voorafgaande aan de zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich ervan vergewist dat dit ook thans het geval is geweest. Eiser heeft deze gang van zaken niet weersproken en de rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Voor zover eiser stelt dat hij niet over het echtheidsonderzoek beschikt, overweegt de rechtbank dat uit de zienswijze blijkt dat eiser niet betwist dat het rapport van 3 maart 2022 over dit echtheidsonderzoek bij het voornemen is gevoegd. Dat brengt met zich dat eiser hier in de zienswijze en in beroep op heeft kunnen reageren. De omstandigheid dat het rapport pas na het nader gehoor was opgemaakt kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven is het onzorgvuldig dat het echtheidsonderzoek al op 23 november 2021 is verricht terwijl er pas op 3 maart 2022 een rapport is opgemaakt en met het voornemen is meegezonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich desondanks niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van de conclusie van Bureau Documenten kan worden uitgegaan dat het politieonderzoeksrapport met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan deze conclusie naar voren gebracht.
7.2.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder het echtheidsonderzoek niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen en de uitkomst hiervan niet in het nadeel van eiser heeft kunnen meewegen. De beroepsgrond faalt.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Nu de beroepsgronden niet slagen, heeft verweerder de asielaanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr.H.L. de Vries, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.