ECLI:NL:RBDHA:2022:3039

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
NL22.4563
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context met medische bijzonderheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt van onbekende nationaliteit te zijn en geboren in Riga, Letland, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 maart 2022, waarin hem de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de procedure heeft eiser zijn gronden van beroep ingediend en heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 25 maart 2022 gesloten.

Eiser betoogt dat hij onrechtmatig is staande gehouden en dat de omstandigheden van zijn aanhouding niet voldoende zijn om een vreemdelingrechtelijke staandehouding te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat de verbalisanten op basis van een melding van kraking hebben gehandeld en dat er geen sprake is van een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding. Eiser heeft ook medische bijzonderheden naar voren gebracht, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gehandeld door eiser de mogelijkheid te bieden om medische zorg te ontvangen in het detentiecentrum.

Daarnaast stelt eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door pas op de vierde dag na zijn inbewaringstelling een vertrekgesprek te voeren. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie die stelt dat een eerste vertrekhandeling op de zesde dag na inbewaringstelling voldoende is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.4563

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 18 maart 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 22 maart 2022 een verweerschrift ingediend. Op 25 maart 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] te Riga (Letland) en van onbekende nationaliteit te zijn.
2. Volgens eiser is hij op onrechtmatige wijze staande gehouden omdat sprake is van een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding. Eiser voert aan dat de stellingen in het proces-verbaal van bevindingen dat de verbalisanten hem konden vinden in het politiesysteem en dat hij is aangehouden omdat zijn identiteit niet kon worden vastgesteld, niet met elkaar rijmen. Ook voert eiser aan dat de omstandigheid dat hij een woning aan het kraken zou zijn geweest niet voldoende is om een vermoeden van illegaal verblijf te rechtvaardigen, wat wel nodig is voor een vreemdelingrechtelijke staandehouding.
3. De rechtbank volgt eiser niet in deze stellingen. Uit het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 13 maart 2022 blijkt dat de verbalisanten afgingen op een melding van kraking. Dit is een strafrechtelijke politietaak. Verder blijkt uit dit proces-verbaal dat eiser slechts een document bij zich had waaruit bleek dat zijn identiteitsdocument was ingenomen. Hieruit kan worden opgemaakt dat de verbalisanten eisers identiteit niet meteen konden vaststellen, waarop eiser werd aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 447E van het Wetboek van Strafrecht. Er is dan ook geen sprake is van een (verkapte) vreemdelingrechtelijke staandehouding.
4. Verder voert eiser aan dat de door hem naar voren gebrachte medische bijzonderheden ten onrechte niet zijn benoemd in het bestreden besluit. Eiser wijst erop dat hij heeft verklaard dat hij zich fysiek zwak voelde en dat hij gestrest was. Ook hierin volgt de rechtbank eiser niet. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van gehoor van 13 maart 2022 blijkt namelijk dat eiser niet heeft willen antwoorden op de vraag of hij medicijnen gebruikt of onder behandeling van een arts staat. Verweerder heeft daarom, ter onderbouwing van het standpunt dat een lichter middel in het geval van eiser in verband met zijn gezondheidssituatie niet is aangewezen, mogen volstaan met de overwegingen dat eiser is gewezen op de mogelijkheid om een arts te spreken en dat de medische zorgverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
5. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door pas op de vierde dag na zijn inbewaringstelling een vertrekgesprek met eiser te voeren en geen vlucht aan te vragen terwijl de noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn. Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het echter voldoende voortvarend om op de zesde dag na inbewaringstelling een eerste vertrekhandeling te verrichten. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van 29 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2270. Daarnaast blijkt uit het dossier dat verweerder op 18 maart 2022, de vijfde dag na de inbewaringstelling, een vlucht voor eiser heeft aangevraagd. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.