ECLI:NL:RBDHA:2022:3039
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context met medische bijzonderheden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt van onbekende nationaliteit te zijn en geboren in Riga, Letland, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 maart 2022, waarin hem de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de procedure heeft eiser zijn gronden van beroep ingediend en heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 25 maart 2022 gesloten.
Eiser betoogt dat hij onrechtmatig is staande gehouden en dat de omstandigheden van zijn aanhouding niet voldoende zijn om een vreemdelingrechtelijke staandehouding te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat de verbalisanten op basis van een melding van kraking hebben gehandeld en dat er geen sprake is van een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding. Eiser heeft ook medische bijzonderheden naar voren gebracht, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gehandeld door eiser de mogelijkheid te bieden om medische zorg te ontvangen in het detentiecentrum.
Daarnaast stelt eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door pas op de vierde dag na zijn inbewaringstelling een vertrekgesprek te voeren. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie die stelt dat een eerste vertrekhandeling op de zesde dag na inbewaringstelling voldoende is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.