ECLI:NL:RBDHA:2022:3037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
AWB 22/1229
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening visum voor kort verblijf door Russische verzoekster

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een visumaanvraag. Verzoekster, een Russische nationaliteit, had op 20 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf bij haar echtgenoot. Deze aanvraag werd op 24 januari 2022 door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat verzoekster niet had aangetoond dat zij voldeed aan de voorwaarden voor het voorgenomen verblijf. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde dat zij Rusland niet meer zou kunnen verlaten vanwege de oorlog tussen Rusland en Oekraïne.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster niet kon aantonen dat er sprake was van een zwaarwegend spoedeisend belang. De rechter stelde vast dat de vrees van verzoekster om Rusland niet meer te kunnen verlaten een onzekere toekomstige gebeurtenis was, waarop niet vooruitgelopen kon worden. Bovendien werd opgemerkt dat verzoekster niet had onderbouwd dat zij onheus werd bejegend vanwege haar afkomst. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het primaire besluit van de minister, en dat de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening gerechtvaardigd was. De rechtbank wees het verzoek af en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 22/1229
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoekster,

gemachtigde: mr. F.A. van den Berg,
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

gemachtigde: mr. R. van Bel.

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een visum voor kort verblijf bij Jesse Robin Janse (referent) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 18 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verzoekster is geboren op [geboortedatum] en bezit de Russische nationaliteit. Zij heeft op 20 januari 2022 verzocht om afgifte van een visum kort verblijf bij haar echtgenoot (referent).
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat verzoekster het doel en de voorwaarden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. [1]
3. Verzoekster voert aan dat haar spoedeisend belang is gelegen in de vrees dat zij in de zeer nabije toekomst Rusland helemaal niet meer kan verlaten vanwege de oorlog tussen Rusland en Oekraïne. Verder stelt verzoekster dat zij in Rusland wordt gezien als verrader en onheus wordt bejegend, omdat zij een Oekraïense vader heeft en zij zelf in Oekraïne is geboren. Inmiddels is haar bankrekening in Rusland ook geblokkeerd, aldus verzoekster.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek een voorlopig karakter mist. Uit het systeem van de wet- en regelgeving volgt dat een vreemdeling in zijn land van herkomst een visum voor kort verblijf dient aan te vragen, alvorens hij de Europese Unie (waaronder Nederland) kan inreizen. Toewijzing van deze voorziening zou betekenen dat verzoekster Nederland in zal kunnen reizen, zodat de feitelijke situatie ontstaat die zij met haar aanvraag beoogt, terwijl verweerder nog niet op het bezwaar heeft beslist. De gevolgen hiervan zijn onomkeerbaar. Daarom zal een dergelijk verzoek alleen in zeer bijzondere omstandigheden voor toewijzing in aanmerking komen, namelijk in die gevallen waarin de nadelige gevolgen van de afwijzing van het verzoek in verhouding tot het belang van verweerder bij het handhaven van de afwijzing van de aanvraag zo onevenredig zijn, dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht. Voor een dergelijke vergaande beslissing is in principe alleen plaats indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noodzaakt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het primaire besluit.
5. De voorzieningenrechter acht dat de omstandigheden die verzoekster in het verzoek heeft aangevoerd niet kunnen leiden tot een voorziening die getroffen moet worden die in feite onomkeerbaar is. Verzoeksters vrees dat zij in de zeer nabije toekomst Rusland in het geheel niet meer kan verlaten betreft een (te) onzekere toekomstige gebeurtenis waar de voorzieningenrechter niet op vooruit kan lopen. Van een zwaarwegend spoedeisend belang is in dit geval dan ook geen sprake, zodat al daarom voor inwilliging van het verzoek geen aanleiding bestaat.
6. Verder ziet de voorzieningenrechter geen mogelijkheid tot het treffen van een voorlopige voorziening in de gestelde omstandigheid van verzoekster dat zij vanwege haar geboorteplaats en de afkomst van haar vader onheus wordt bejegend. Verweerder heeft in zijn verweerschrift terecht opgemerkt dat de genoemde gronden van het verzoek niet kunnen worden beoordeeld in deze procedure. Verder heeft verzoekster niet onderbouwd dat zij als verrader wordt gezien en dat haar bankrekening is geblokkeerd.
7. Tot slot komt de voorzieningenrechter ook niet tot de conclusie dat sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van de afwijzing in het primaire besluit. Het is namelijk aan verweerder om in bezwaar een weloverwogen heroverweging te maken. Niet is gebleken van omstandigheden die ervoor zorgen dat op voorhand moet worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van het primaire besluit, zeker nu verzoekster op 8 februari 2022 een aanvraag heeft gedaan voor een verblijfsvergunning met als doel familie en gezin. Daarmee geeft verzoekster te kennen, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, een langer verblijf te beogen dan drie maanden in Nederland.
8. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, op 30 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 32, eerste lid, sub a, aanhef en onder ii, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 (Visumcode).