Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.M.S. Stoop,
De Vereende N.V.,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.C. Zevenberg.
1.De procedure
2.De feiten
(…)
De werknemer met een arbeidsduur van 1976 uur en de werkgever kunnen overeenkomen dat op jaarbasis 104 uren meer dan wel minder worden gewerkt tegen evenredige aanpassing van de arbeidsduurgerelateerde cao-arbeidsvoorwaarden (…)
(…)
3.Het geschil
4.De beoordeling
13e maand, vakantiegeld en bijdrage ten behoeve van de pensioenverzekering’.Volgens De Vereende is de afspraak over een totaalbedrag en de hoogte ervan (dat bij een 38-urige werkweek tot een jaarsalaris van ongeveer € 100.000,- en een bruto maandsalaris van € 8.398,- zou leiden) een indicatie voor het bestaan van een overeenkomst van opdracht. [eiseres] heeft ter zitting bij gebrek aan wetenschap betwist dat sprake was van een ongebruikelijk hoog salaris. Zij stelt niet te weten hoeveel haar collega’s verdienden en ook niet hoeveel ze in loondienst verdiende. [eiseres] heeft echter niet betwist dat een aansprakelijkheidsjurist normaalgesproken wordt ingedeeld in salarisgroep 3 of 4 van de Cao. Het daar genoemde loon bedraagt minder dan de helft van het door [eiseres] ontvangen bruto bedrag. Het uurloon was dus aanzienlijk hoger dan gebruikelijk, hetgeen – zoals De Vereende terecht heeft gesteld – een indicatie is voor het bestaan van een overeenkomst van opdracht. Wel moet daarbij ter nuancering worden vermeld dat [eiseres] tijdens ziekte en vakanties niet werd doorbetaald.
Schultz-Hoffvan het HvJ EU, betreffende een arbeidsongeschikte werknemer die te ziek was om vakantie op te nemen. [4] Het Hof benadrukte in dat arrest het belang van recuperatie dankzij de doorbetaalde vakantie maar liet voor lidstaten ook de mogelijkheid open om verlofstuwmeren te voorkomen door middel van vervaltermijnen. De bedoeling van het artikel is dus aan de ene kant om te stimuleren dat een werknemer het minimum aantal vakantiedagen daadwerkelijk opneemt in het jaar waarin deze zijn opgebouwd en aan de andere kant om verlofstuwmeren te voorkomen.
Max Planck/Shimizugeoordeeld dat het weliswaar de verantwoordelijkheid is van de werknemer om zijn vakantiedagen tijdig op te nemen, maar dat de werkgever er concreet en in alle transparantie voor moet zorgen dat de werknemer daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om zijn jaarlijkse vakantie met behoud van loon op te nemen en hem er zo nodig formeel toe moet aanzetten dat te doen. Ook moet hij de werknemer tijdig en op duidelijke wijze informeren over het mogelijk verval van de dagen. De werkgever draagt de bewijslast van de stelling dat hij aan die verplichting heeft voldaan. Indien de werkgever die verplichting niet is nagekomen komt hem geen beroep op de vervaltermijn toe. [5]
King-arrest.Het Europese Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. [6] De zaak ging over het volgende. King was lange tijd werkzaam geweest op commissiebasis en vakanties werden niet doorbetaald. Na zijn pensionering stelde hij zich op het standpunt dat sprake was van een arbeidsovereenkomst en maakte hij aanspraak op uitbetaling van vakantiedagen. Het Hof benadrukt in dit arrest dat het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon moet worden beschouwd als een bijzonder belangrijk beginsel van sociaal recht van de Unie, waaraan de bevoegde nationale autoriteiten slechts uitvoering mogen geven binnen de grenzen die uitdrukkelijk zijn aangegeven in Richtlijn 2003/88 en dat dit recht uitdrukkelijk is verankerd in artikel 31, lid 2, van het Handvest, waaraan artikel 6, lid 1, VEU dezelfde juridische waarde toekent als aan de Verdragen. Volgens het Hof mogen lidstaten weliswaar voorwaarden aan het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon stellen maar mogen zij het ontstaan zelf van dit rechtstreeks uit deze richtlijn voortvloeiende recht niet van voorwaarden afhankelijk stellen. Ook benadrukt het hof dat het recht op jaarlijkse vakantie en het recht op betaling uit hoofde daarvan twee aspecten van hetzelfde recht zijn. Dat betekent dat de werknemer de beloning moet kunnen genieten waarop hij krachtens artikel 7, lid 1, van Richtlijn 2003/88 recht heeft wanneer hij zijn jaarlijkse vakantie opneemt en dat ieder handelen van de werkgever die een werknemer ervan zou kunnen weerhouden om zijn jaarlijkse vakantie op te nemen onverenigbaar is met het doel van het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon. King kon om die reden – ook na zijn pensionering – alsnog aanspraak maken op betaling van het minimum aantal vakantiedagen, ook indien hij die vakantie niet had opgenomen en hij daar ook niet om had verzocht. Dat de werkgever niet wist dat sprake was van een arbeidsovereenkomst is volgens het Hof niet relevant omdat de werkgever alle informatie moet vergaren met betrekking tot zijn verplichtingen op dit punt.
Baueren
Willmerothdie zijn gewezen op dezelfde dag als het arrest Max Planck (4.7.4) was de vraag aan de orde of de weduwe na het overlijden van de werknemer aanspraak kan maken op niet genoten vakantiedagen. [14] Het hof beantwoordde die vraag bevestigd. Aangezien de overleden echtgenoot van Bauer in overheidsdienst was kon zij rechtstreeks een beroep doen op art. 7 Richtlijn. De overleden echtgenoot van Broßonn was echter in dienst van de particuliere onderneming Willmeroth. Omdat Broßonn geen rechtstreeks beroep kon doen op de Richtlijn rees de vraag of zij een rechtstreeks beroep kan doen op art. 31 lid 2 van het Handvest. Het Hof overweegt dat, hoewel de bepalingen van het Handvest zich op grond van art. 51 lid 1 Handvest alleen tot lidstaten richten, dit niet uitsluit dat ook particulieren rechtstreeks gehouden kunnen zijn tot naleving van bepalingen van het Handvest. Het Hof verwijst in dit verband naar het arrest Egenberger, waarin het een dergelijk effect heeft erkend ten aanzien van artikel 21 van het Handvest. [15] Omdat art. 7 van de Richtlijn een wezenlijk beginsel is van sociaal Unierecht met een dwingend karakter dat voldoende nauwkeurig is om door de rechter te worden toegepast en dit beginsel ook is vastgelegd in art. 31 lid 2 van het Handvest, moet volgens het Hof ook aan art. 31 lid 2 van het Handvest directe horizontale werking worden toegekend. Daarom is de nationale rechter volgens het Hof gehouden om een nationale bepaling die strijdig is met artikel 7 van Richtlijn 2003/88 en artikel 31 lid 2 van het Handvest buiten toepassing te laten.
met behoud van loonvakantie te nemen. Vaststaat dat daarvan geen sprake is geweest. Daaraan doet niet af dat De Vereende in de veronderstelling verkeerde dat een vergoeding voor de wettelijke vakantie-uren bij het uurloon waren inbegrepen. Het Hof heeft immers overwogen dat het op de weg van de werkgever ligt om ter zake voldoende geïnformeerd te zijn (rov. 61). Deze onjuiste veronderstelling komt dan ook voor risico van De Vereende.