Beoordeling
Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De man en de vrouw hebben beiden hun gewone verblijfplaats in Nederland. De Nederlandse rechter komt daarom op grond van artikel 3 van de Verordening van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheden en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel II-bis) rechtsmacht toe.
De rechtbank zal op grond van artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen zijn het erover eens dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank zal de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding toewijzen.
Afwikkeling huwelijksvermogensregime
Rechtsmacht
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij ook rechtsmacht over de
nevenverzoeken over het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Toepasselijk recht
Partijen zijn vóór 1992 met elkaar gehuwd en hadden ten tijde van de huwelijkssluiting de Iraanse nationaliteit gemeenschappelijk. De rechtbank komt daarom, met partijen, op grond van de verwijzingsregels uit het arrest Chelouche/Van Leer (HR 20 september 1976, NJ 1977, 275) uit op het Iraanse recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen.
Iraans recht
Het huwelijksvermogensregime naar Iraans recht houdt in een algehele uitsluiting van iedere gemeenschap. Wat ieder van de echtgenoten voorafgaand en tijdens het huwelijk heeft verworven, is en blijft privé-eigendom van de echtgenoot die het betreffende goed heeft verworven. Wel is het mogelijk dat echtgenoten goederen gemeenschappelijk hebben als gevolg van een gemeenschappelijke verkrijging (een eenvoudige gemeenschap). Voor de schulden geldt dat iedere echtgenoot aansprakelijk is voor de zelf aangegane schulden. In de regel worden schulden toegerekend aan degene op wiens naam deze staan.
De rechtbank hoeft daarom geen huwelijksvermogensbestanddelen tussen partijen te verdelen. Wel zal de rechtbank hierna ingaan op (eventuele) vorderingen naar Iraans recht en de eenvoudige gemeenschappen van partijen.
Bruidsgave
Partijen zijn het erover eens dat de man een bruidsgave verschuldigd is aan de vrouw van 2.250.000 Rial zoals opgenomen in de huwelijksakte. Ook zijn partijen het erover eens dat die bruidsgave behoort tot het exclusieve eigendom van de vrouw en onderhavig is aan inflatiecorrectie.
Voor de berekening van de indexering van de bruidsgave heeft de vrouw een vertaling van de uitvoeringsverordening van artikel 1082 van het Iraans Burgerlijk Wetboek overgelegd. De vrouw stelt dat de bruidsgave volgens die berekeningswijze 3.336.405.109 Rial bedraagt. De man heeft tijdens de zitting verzocht om de beslissing op dit punt aan te houden in afwachting van vaststelling van een geïndexeerde bruidsgave door een deskundige in de Iraanse echtscheidingsprocedure.
De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding. De man heeft namelijk tijdens de zitting verklaard dat de door de deskundige te hanteren berekeningswijze dezelfde is als in de uitvoeringsverordening waarop de vrouw haar berekening heeft gebaseerd. De man heeft de door de vrouw gestelde geïndexeerde bruidsgave aan de hand van die berekeningswijze niet weersproken. Bovendien is – voor zover de rechtbank bekend – onderhavige echtscheidingsprocedure eerder aangebracht, zodat zij volgens de litispendentieregels in het internationale privaatrecht niet gehouden is om deze beslissing aan te houden.
De vraag die partijen vervolgens verdeeld houdt, is of de geïndexeerde bruidsgave in Euro’s of Iraanse valuta moet worden betaald. De rechtbank zal de geïndexeerde bruidsgave in Euro’s vaststellen en acht het volgende daarvoor doorslaggevend. Partijen wonen ruim 33 jaar in Nederland en de man heeft niet alleen in Iran maar ook hier in Nederland vermogen en ontvangt in Nederland pensioen (voorheen inkomen uit arbeid). Daarnaast is tussen partijen niet in geschil dat er geen internationaal betalingsverkeer met Iran mogelijk is en heeft de man op de zitting verklaard dat ook de deskundige in de Iraanse echtscheidingsprocedure de geïndexeerde bruidsgave naar Dollars of Euro’s zou omrekenen.
De rechtbank zal de geïndexeerde bruidsgave (van 3.336.405.109 Rial) vaststellen in Euro’s volgens de wisselkoers op de dag van de datum van indiening van het verzoek van de vrouw. De bruidsgave bedraagt dan, volgens eigen opgave van de vrouw die niet door de man is betwist, omgerekend naar Euro’s: 10.110,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om zoals door de man subsidiair verzocht te bepalen dat hij dit bedrag mag verrekenen met een (eventuele) vordering op de vrouw. Zoals hierna zal blijken, staat op dit moment nog niet vast of de man een vordering heeft op de vrouw en dus kan verrekenen. Het verzoek van de vrouw zal de rechtbank zoals hierna in het dictum vermeld toewijzen.
Ojratolmesl
Op de zitting is duidelijk geworden dat dit een voorwaardelijk verzoek van de vrouw betreft. Alleen in het geval de rechtbank niet toekomt aan een verdeling van de eenvoudige gemeenschappen bij helfte, verzoekt zij om ojratolmesl. Zoals hierna zal blijken, wordt aan die voorwaarde niet voldaan. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van het verzoek en zal het verzoek dus afwijzen.
Verdeling eenvoudige gemeenschappen
Rechtsmacht
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat partijen naar Iraans recht zijn gehuwd onder uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. Dit betekent dat er op geen enkele wijze sprake kan zijn van een huwelijksgoederengemeenschap. Dat partijen goederen in mede-eigendom hebben verkregen, is dan ook geen huwelijksvermogensrechtelijk gevolg maar een goederenrechtelijk gevolg. De stelling van de vrouw dat de eenvoudige gemeenschappen onder de huwelijkse schil en daarmee onder het Iraans huwelijksvermogensrecht vallen, volgt de rechtbank dus niet.
De vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de afwikkeling van die eenvoudige gemeenschappen, moet daarom worden beantwoord aan de hand van de Verordening van de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van de beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I-bis herschikt).
Omdat partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 4 lid 1 Brussel I-bis herschikt rechtsmacht.
Toepasselijk recht
Op grond van artikel 10:127 lid 1 BW wordt het goederenrechtelijk regime beheerst door de staat op welk grondgebied de zaak zich bevindt. Het vierde lid van dit artikel luidt dat het in het eerste lid bedoelde recht in het bijzonder bepaalt:
of een zaak roerend of onroerend is;
wat een bestanddeel van een zaak is;
of een zaak vatbaar is voor overdracht van de eigendom ervan of vestiging van een recht erop;
welke vereisten aan een overdracht of vestiging worden gesteld;
welke rechten op een zaak kunnen rusten en welke de aard en de inhoud van deze rechten zijn;
op welke wijze die rechten ontstaan, zich wijzigen, overgaan en tenietgaan en welke hun onderlinge verhouding is.
Partijen hebben de volgende eenvoudige gemeenschappen naar voren gebracht:
Eenvoudige gemeenschap van een in Nederland gelegen woning ( [adres 1] );
Eenvoudige gemeenschap van een in Nederland gelegen woning ( [adres 2] );
Eenvoudige gemeenschap van een in Nederland gelegen woning ( [adres 3] );
Eenvoudige gemeenschappen van inboedel behorende tot in Nederland gelegen woning;
Eenvoudige gemeenschap van het saldo op een Nederlandse bankrekening;
Eenvoudige gemeenschap van een woning in Spanje (appartement in [plaatsnaam 1] , [adres woning in Spanje] );
Eenvoudige gemeenschap van inboedel behorende tot een in Spanje gelegen woning;
Eenvoudige gemeenschap van het saldo op een Spaanse bankrekening;
Op de in Nederland gelegen (register)goederen (sub a t/m e) is dus Nederlands recht van toepassing en op de in Spanje gelegen (register)goederen (sub f t/m h) Spaanse recht. Ook geldt hierbij dat verzoeken ten aanzien van een vergoedingsvordering verbonden aan het specifieke vermogensbestanddeel moeten worden beoordeeld naar het recht waar dat goed is gelegen.
Artikel 827 Rv
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en er sprake is van een echtscheidingsprocedure is artikel 827 Rv van toepassing. De rechtbank stelt hierbij voorop dat de verzoeken tot afwikkeling van de eenvoudige gemeenschappen niet vallen onder de voorzieningen opgesomd onder lid 1 a tot en met e van artikel 827 Rv, zodat het de vraag is of er sprake is van een voorziening als bedoeld in lid 1 onder f. Daarvoor moet die voorziening voldoende samenhang vertonen met het verzoek tot echtscheiding en mag niet te verwachten zijn dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging zal leiden.
De man heeft op de zitting de rechtbank verzocht de Spaanse vermogensbestanddelen af te wikkelen bij deze beschikking. De rechtbank beschouwt daarmee het verzoek tot benoeming van het IJI als ingetrokken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de afwikkeling van die eenvoudige gemeenschappen niet langer tot onnodige vertraging zullen leiden.
De rechtbank zal dus hierna overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van de afwikkeling van de eenvoudige gemeenschappen.
Inhoudelijke beoordeling
Ad. a t/m d eenvoudige gemeenschappen van in Nederland gelegen woningen en ad f eenvoudige gemeenschap van het appartement in Spanje
i.
vergoedingsrechten eenvoudige gemeenschappen?
Partijen zijn het erover eens dat de eenvoudige gemeenschappen onder ad. a t/m d in gemeenschappelijk eigendom zijn verkregen en dat op grond van artikel 3:166 lid 2 BW de aandelen in die gemeenschappen gelijk zijn. Ook zijn partijen het erover eens dat zij het appartement in Spanje in gezamenlijk eigendom hebben verkregen.
De man stelt echter dat hij een vergoedingsrecht heeft op de vrouw ter grootte van de helft van de waarde van iedere eenvoudige gemeenschap. Dit is volgens de man zo omdat alle woningen volledig met zijn privé vermogen zouden zijn gefinancierd en de vrouw op geen enkele wijze de verkrijging van de woning heeft (mee)gefinancierd. Het privé vermogen van de man bestond uit (de opbrengst van de verkoop van) erfenissen van zijn familieleden in Iran, de opbrengst van de verkoop van panden in privé eigendom in Iran en zijn privé inkomen uit arbeid. In het geval een hypothecaire geldlening is aangegaan voor de verkrijging van één of meer woningen, heeft de man de aflossingen op die hypothecaire geldlening telkens vanuit privé vermogen voldaan.
Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de man zijn stelling onvoldoende (nader) heeft onderbouwd en daarmee niet heeft voldaan aan artikel 150 Rv. De man heeft enkel producties overgelegd waaruit volgt dat hij stukken grond heeft geërfd en panden in Iran heeft verkocht. De man heeft niet aangetoond dat de opbrengt van de verkoop van de door hem geërfde stukken grond en/of de opbrengst van de verkoop van de panden in Iran daadwerkelijk is/zijn gebruikt voor de aanschaf van de desbetreffende woningen of is/zijn gebruikt voor de aflossing op de daarmee verbonden hypothecaire geldlening. De rechtbank kan simpelweg de door de man gestelde geldstromen niet vaststellen op basis van verifieerbare stukken. Aangezien de man zich beroept op het rechtsgevolg van de door hem gestelde feiten, is het aan hem die feiten te onderbouwen en zo nodig te bewijzen. Dit geldt nog meer omdat de vrouw de stellingen van de man gemotiveerd heeft weersproken. De verzoeken van de man worden op dit punt dus afgewezen.
vaststelling verdeling eenvoudige gemeenschappen in Nederland
Tijdens de zitting heeft de man kenbaar gemaakt dat hij de woningen aan de [adres 3] en [adres 2] in ieder geval toebedeeld wil krijgen. Bij toedeling van het aandeel van de vrouw in de [adres 3] en [adres 2] aan de man, zal hij de helft van de overwaarde van die woningen aan de vrouw moeten voldoen.
De vrouw wil graag in de gelegenheid worden gesteld om te onderzoeken of zij de financiële middelen kan krijgen om de woning aan de [adres 1] toebedeeld te krijgen. In het geval dat niet lukt, zal de rechtbank verkoop van die woning bevelen omdat de man tijdens de zitting heeft verklaard dat hij niet in staat is om de vrouw voor alle woningen uit te kopen.
Aangezien partijen het niet eens zijn over de te hanteren waarden van voornoemde woningen, zal de rechtbank bepalen dat die panden binnen vier weken na vandaag moeten worden getaxeerd. Partijen zijn het erover eens dat [naam makelaar] B.V. de woningen zal gaan taxeren. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de getaxeerde waarde de basis zal zijn voor het bepalen van de overwaarde van de woningen. De vrouw moet vervolgens binnen twee maanden na de taxatie aantonen of zij in staat is de toebedeling van de woning aan haar te financieren door overname van de hypothecaire geldlening en de man daarvoor uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan. In het geval de vrouw daartoe in staat is, zal zij de helft van de overwaarde (op basis van de taxatie) aan de man moeten voldoen. De rechtbank ziet geen aanleiding om uitsluitend voor de uitbetaling van deze overwaarde aan de andere deelgenoot een termijn onder opschortende voorwaarde te verbinden een termijn te verbinden.
De in verband met de toedeling van de [adres 3] en [adres 2] aan de man en [adres 1] aan de vrouw (waaronder in ieder geval de notaris- en makelaarskosten) moeten partijen ieder voor de helft dragen. Datzelfde geldt voor de taxatiekosten van deze woningen.
Indien het de vrouw niet lukt om de toebedeling van de [adres 1] aan haar te financieren, moet die woning worden verkocht. Uiterlijk binnen twee weken nadat bekend is geworden dat de vrouw daartoe niet in staat is, moeten partijen een gezamenlijke verkoopopdracht geven aan [naam makelaar] B.V., die ook de taxatie heeft verricht. Het advies van [naam makelaar] B.V. met betrekking tot de vraag- en laatprijs (ook tot eventuele aanpassingen van de vraag- en laatprijs) voor [adres 1] zullen partijen als leidend accepteren. Bij verkoop en levering van de [adres 1] aan een derde moet de hierop rustende hypothecaire geldlening worden afgelost met de verkoopopbrengst. Alle verkoopkosten, waaronder de kosten voor de makelaar, moeten eerst van de opbrengst moeten worden voldaan. Partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde.
vaststelling verdeling eenvoudige gemeenschap in Spanje
Aangezien de vrouw het appartement in Spanje niet toebedeeld wenst te krijgen, zal de rechtbank de man in de gelegenheid stellen om te onderzoeken of hij de woning kan en wil overnemen. Hiervoor zal de rechtbank net zoals bij de [adres 1] een spoorboekje geven Daarmee wordt bedoeld een handleiding om tot een rechtvaardige wijze van verdeling te komen, als volgt:
De rechtbank zal bepalen dat de vrouw uiterlijk binnen twee weken na vandaag drie (Spaanse) makelaars aan de man voorstelt, waaruit de man uiterlijk binnen twee weken er één zal kiezen. Het appartement moet binnen acht weken na vandaag worden getaxeerd door de uiteindelijk gekozen makelaar. De getaxeerde waarde zal daarbij de basis zijn voor het bepalen van de overwaarde van het appartement. De man moet vervolgens binnen twee maanden na de taxatie aantonen of hij in staat is de toebedeling van het appartement aan hem te financieren door voldoening van de helft van de overwaarde aan de vrouw. De kosten in verband toedeling van het appartement en de taxatiekosten moeten partijen ieder voor de helft dragen.
In het geval het de man niet lukt om toedeling van het appartement aan hem te kunnen financieren, moet het appartement worden verkocht. Uiterlijk binnen vier weken nadat bekend is geworden dat de man daartoe niet in staat of bereid is, moeten partijen een gezamenlijke verkoopopdracht geven aan dezelfde (Spaanse) makelaar die de woning heeft getaxeerd. Het advies van de makelaar met betrekking tot de vraag- en laatprijs (ook tot eventuele aanpassingen van de vraag- en laatprijs) voor het appartement zullen partijen als leidend accepteren. Bij verkoop en levering van het appartement aan een derde zullen eerst alle verkoopkosten, waaronder de kosten voor de makelaar van de verkoopopbrengst moeten worden voldaan. Partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde.
in de plaats treden beschikking
Partijen hebben over en weer verzocht om deze beschikking in de plaats van de medewerking van de ander te laten treden voor toedeling/verkoop aan een derde van de betreffende woningen. Geen van partijen heeft verklaard zich te zullen verzetten tegen een door de rechtbank vast te stellen verdeling. Daarnaast ziet de rechtbank op basis van de stukken evenmin aanleiding om te concluderen dat de man of de vrouw daartoe onbereid zou zijn. De rechtbank zal daarom de over en weer gedane verzoeken afwijzen.
Ad. d eenvoudige gemeenschappen van inboedel behorende tot in Nederland gelegen woningen
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de inboedel in de woning aan de [adres 1] aan haar wordt toebedeeld en de overige inboedel in Nederland aan de man, met gesloten beurzen.
De man betwist dat de inboedel gemeenschappelijk zou zijn. In het geval dat wel zo is, betwist de man dat de inboedel aan de [adres 1] een gelijke waarde vertegenwoordigd als de inboedel in de overige woningen in Nederland.
De rechtbank stelt voorop dat de man de gelijke waarden van de inboedels betwist en zij daarnaast over onvoldoende gegevens beschikt om te kunnen vaststellen wat al dan niet tot de diverse inboedels behoort en wat de waarden daarvan zou zijn. Alleen al hierom moet het verzoek van de vrouw worden afgewezen. De stelling van de man dat de inboedels niet gemeenschappelijk zouden zijn omdat hij de aanschaf volledig heeft gefinancierd en naar de rechtbank begrijpt daardoor geen toedeling aan de vrouw kan plaatsvinden, hoeft dan ook geen verdere bespreking meer. Dit geldt te meer omdat de man aan zijn stelling geen concreet zelfstandig verzoek heeft verbonden. Ook heeft de man geen concreet verzoek verbonden aan zijn stelling dat de vrouw twee Rolex horloges ter waarde van € 25.000,- per stuk en sieraden ter waarde van € 50.000,- zou hebben ontvreemd.
Wel merkt de rechtbank ten overvloede op dat nu de inboedels zich bevinden in woningen waarvan partijen beide mede-eigenaar zijn, zij het aannemelijk acht dat de inboedels in die woningen ook gemeenschappelijk zijn.
Ad. e eenvoudige gemeenschap van het saldo op een Nederlandse bankrekening
Op de zitting is duidelijk geworden dat beide partijen het debetsaldo hebben aangezuiverd en de bankrekening daarna is opgeheven. De vrouw heeft daarom haar verzoek XIII op de zitting ingetrokken. Gelet hierop hoeft de rechtbank geen beslissing meer te nemen over de gemeenschappelijke Nederlandse bankrekening en beschouwt zij verzoek XIV van de vrouw ook als ingetrokken.
De man stelt dat hij nog een vordering heeft op de vrouw van € 16.000,- wegens onttrekkingen van de gemeenschappelijke bankrekening. Dit omdat uitsluitend de man die rekening zou hebben gefourneerd. De vrouw betwist dit en wijst erop dat de man geen bewijzen heeft overgelegd van zijn stortingen. Daarnaast stelt de vrouw dat beide partijen bestuursbevoegd waren om uitgaven van de gemeenschappelijke bankrekening te doen.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw zal de rechtbank het ongemotiveerde verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van € 16.000,- afwijzen.
Ad. g eenvoudige gemeenschap van inboedel behorende tot een in Spanje gelegen woning
De rechtbank stelt voorop dat de inboedel zich bevindt in goed waarvan beide partijen mede-eigenaar zijn. Hierom acht de rechtbank het aannemelijk dat de inboedel in het appartement ook gemeenschappelijk is. De stelling van de man dat dat niet zo is omdat hij alle inboedelgoederen zou hebben aanschaft, is onvoldoende met verifieerbare stukken onderbouwd. De rechtbank zal daarom zoals door de vrouw verzocht bepalen dat de inboedel tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld.
Ad. h eenvoudige gemeenschap van het saldo op een Spaanse bankrekening
De rechtbank zal bepalen dat partijen het saldo van de Spaanse rekening per datum levering van de woning aan de man dan wel een derde bij helfte moeten delen. Alle redelijke kosten, waaronder bijvoorbeeld onderhoudskosten, die tot aan het moment van de levering worden afgeschreven van de Spaanse rekening zullen partijen dus bij helfte moeten dragen.
In het geval de man het Spaanse appartement zal overnemen, zal de vrouw haar medewerking moeten verlenen aan het wijzigingen van de tenaamstelling van de rekening. In het geval het appartement in Spanje zal worden verkocht aan een derde, zullen beide partijen hun medewerking moeten verlenen aan de opheffing van de Spaanse bankrekening. Ook hiervoor geldt dat de rechtbank op basis van de stukken en wat er tijdens de zitting is besproken geen aanleiding ziet dat een van partijen zijn/haar medewerking niet zal verlenen. Het verzoek van de vrouw op dat punt wordt dus afgewezen.
Dat de Spaanse bankrekening uitsluitend gefourneerd zou zijn door de man en hij daarom de enige rechthebbende zou zijn tot het saldo, kan de rechtbank niet vaststellen. De man heeft die stelling onvoldoende met verifieerbare stukken onderbouwd.
Vorderingen over en weer in het kader van de eenvoudige gemeenschappen
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen tot betaling van de helft van de door haar ontvangen huuropbrengsten van [adres 1] van € 19.200,- tot eind december 2020 omdat zij de woning zonder zijn toestemming zou hebben verhuurd.
De vrouw verzoekt op haar beurt de man te veroordelen tot betaling van de helft van de door hem ontvangen huuropbrengsten van [adres 2] , geschat op een bedrag € 500,- per maand. De vrouw verzoekt dit met ingang van 28 april 2020 tot aan de datum van levering van de panden aan de man althans een derde. Op de datum van deze beschikking bedraagt de vordering van de vrouw dus ongeveer € 11.500,-. Daarnaast verzoekt zij de man te veroordelen tot een bedrag van € 2.875,62 uit hoofde van de achterstand in de servicekosten en het door de vrouw gepleegde onderhoud aan de woning [adres 1] . Tot slot heeft de vrouw verzocht de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 800,- uit hoofde van onderhoudskosten voor de woning in Spanje, te vermeerderen met een bedrag van € 78,50 per maand vanaf 1 november 2020 tot aan de datum van levering van de woning aan een koper. Op de datum van deze beschikking bedraagt de vordering van de vrouw op dit punt dus ongeveer € 2.134,50. De totaalsom van de door de vrouw gestelde vorderingen op de man bedraagt ongeveer € 16.510,12.
De rechtbank overweegt dat beide partijen aldus hebben gesteld vorderingen op de ander te hebben in verband met door de ander ontvangen huurpenningen dan wel betaalde kosten die betrekking hebben op de eenvoudige gemeenschappen in de huwelijkse periode. De rechtbank stelt voorop dat het totaalbedrag van de vordering(en) op de ander niet substantieel van elkaar verschilt. De vorderingen vallen dus min of meer tegen elkaar weg. Voor zover de ene echtgenoot meer dan de ander heeft betaald of heeft ontvangen, overweegt de rechtbank dat zij van oordeel is dat partijen op grond van artikel 1:81 BW verplicht zijn elkaar het nodige te verschaffen. De rechtbank zal de over en weer gedane vorderingen dus afwijzen.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij ook rechtsmacht ten aanzien van de verzochte partneralimentatie als nevenvoorziening (artikel 3, sub c van de Verordening van de Raad van de Europese Unie van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (de Alimentatieverordening)).
De vrouw heeft haar gewone verblijfplaats in Nederland. De rechtbank zal daarom Nederlands recht toepassen op het verzoek (artikel 3 van het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 23 november 2007).
Inhoudelijke beoordeling
Behoefte en aanvullende behoefte
De vrouw stelt dat zij behoeftig is. De man betwist dit.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat partijen inmiddels 43 jaar zijn gehuwd en tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw tijdens het huwelijk hoofdzakelijk voor de kinderen heeft gezorgd. Verder is tussen partijen niet in geschil dat de man altijd de hoofdverdiener is geweest. De rechtbank concludeert hieruit dat tijdens het huwelijk sprake was van een traditioneel rollenpatroon, waarbij de vrouw (grotendeels) voor de kinderen zorgde en de man hoofdverdiener is geweest. Verder is niet in geschil dat de vrouw tijdens het huwelijk maar een beperkt inkomen heeft verdiend. Naast inkomen uit arbeid hebben partijen tijdens het huwelijk ook inkomen uit vermogen gehad door middel van het verhuren van panden van zowel in Nederland als in Iran.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat de vrouw nu 63 jaar oud is, zij tijdens het huwelijk geen stabiele eigen carrière heeft opgebouwd, de laatste jaren van het huwelijk in ieder geval niet heeft gewerkt en ook op dit moment geen inkomen uit arbeid verdient. De rechtbank neemt op grond van al deze omstandigheden aan dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat door de man niet wordt betwist dat partijen gedurende hun huwelijk een luxe leven hebben geleid. De vrouw kan in ieder geval geacht worden een behoefte rond de bijstandsnorm te hebben en tussen partijen is niet in geschil is dat de draagkracht van de man altijd de beperkende factor zal zijn. De man heeft immers de pensioengerechtigde leeftijd, ontvangt op dit moment een lager inkomen (AOW en pensioen) dan zijn inkomen uit arbeid tijdens het huwelijk was. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank de behoefte van de vrouw om die reden onbesproken laten.
De rechtbank zal de inkomsten die vrouw op dit moment ontvangt uit de verhuur van [adres 1] en panden in Iran buiten beschouwing laten bij de beoordeling aan een bijdrage in haar levensonderhoud. Tussen partijen is immers niet in geschil dat met Iran geen internationaal betalingsverkeer mogelijk is en het daarom lastig is om daadwerkelijk over die inkomsten te kunnen beschikken. Bovendien heeft de vrouw verklaard dat die inkomsten gering zijn. Om over die geringe opbrengst te kunnen beschikken moet de vrouw of afreizen naar Iran of in contanten naar Nederland (in persoon) laten overbrengen.
De stelling van de man dat de vrouw bij haar vriend in [plaatsnaam 2] zou inwonen, heeft hij bij betwisting door de vrouw niet nader onderbouwd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de vrouw op dit moment geen woning heeft en zoals zij stelt als nomade leeft. In het geval de vrouw de toedeling van de [adres 1] kan financieren, gaat de rechtbank er daarom vanuit dat zij in die woning zal gaan wonen. In het geval de woning zal moeten worden verkocht aan een derde, zal de vrouw het vermogen dat vrijkomt moeten aanwenden om een andere woning te kunnen kopen. Het vermogen dat vrijkomt bij verdeling van de overige eenvoudige gemeenschappen zal de vrouw wegens gebrek aan andere inkomsten moeten aanwenden om ofwel toedeling van [adres 1] te financieren ofwel een andere woning te kopen. In het geval daarna nog enig vermogen (waaronder eventueel de dan nog resterende Ojratolmesl) resteert, is de rechtbank van oordeel dat zowel van de vrouw als van de man niet kan worden verlangd dat zij op dat vermogen interen. Zij hebben immers beide (bijna) de pensioengerechtigde leeftijd.
Draagkracht man
Voor de bepaling van de financiële draagkracht van de man overweegt de rechtbank als volgt. Dat vrouw stelt dat de man nog inkomen uit arbeid zou verdienen als taekwondo leraar. Dit betwist de man. De vrouw heeft vervolgens nagelaten haar stelling nader te onderbouwen. Het enkele feit dat de man vermeld staat op de website van de Taekwondo vereniging waar hij vroeger hoofdtrainer was en nog steeds lid van is, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat de man daarmee inkomen uit arbeid verdient. Daarin weegt de rechtbank ook mee dat in de aangiften inkomstenbelasting vanaf 2019 geen inkomen uit arbeid is opgenomen. De rechtbank ziet daarom en gelet op het feit dat de man de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt geen aanleiding om rekening te houden met inkomen uit arbeid. Datzelfde geldt voor inkomen dat de man zou genereren met de verkoop van taekwondo-goederen. De vrouw heeft ook die stelling bij betwisting door de man onvoldoende nader onderbouwd. Voor zover de man al de taekwondo-goederen (vastgelegd op foto’s die door de vrouw zijn overgelegd als bijlage 21) zou hebben verkocht, betekent dat nog niet dat de man maandelijks taekwondo-goederen verkoopt en hij daarmee een substantieel inkomen genereert van € 500,- netto per maand.
De man betwist verder dat hij een substantieel inkomen genereert uit de verhuur van panden in Iran. Volgens de man staan de panden leeg en worden die niet verhuurd. De vrouw heeft nagelaten haar stelling nader te onderbouwen, zodat de rechtbank geen rekening zal houden met inkomsten uit verhuur van panden in Iran. Voor zover de man daar wel enig inkomen mee zou genereren, overweegt de rechtbank dat zij voor de aanvullende behoefte van de vrouw ook geen rekening heeft gehouden met haar inkomsten uit de verhuur van panden in Iran vanwege de moeilijkheden in het internationale betalingsverkeer. Ook om die reden ziet de rechtbank aanleiding om aan de kant van de man daarmee geen rekening te houden, net zoals bij de vrouw.
De rechtbank zal wel rekening houden met een bruto AOW-uitkering. Zoals de vrouw terecht stelt, moet dit wel ter hoogte van het bedrag voor een alleenstaande zijn van € 1.316,75 bruto per maand. Daarnaast zal de rechtbank rekening houden met een onweersproken inkomen uit pensioen van € 7.002,- per jaar. De rechtbank kan niet vaststellen dat de man dit pensioen zou hebben afgekocht en slechts tot 2024 uitgekeerd zou krijgen, zoals hij stelt.
Over de in aanmerking te nemen netto huuropbrengsten in post 121 overweegt de rechtbank het volgende. Voor de rechtbank is niet duidelijk of partijen daadwerkelijk over en weer de toedeling van het aandeel van de ander in de eenvoudige gemeenschappen kunnen financieren en, zo ja, op welke wijze. De rechtbank sluit dan ook niet uit dat één of meerdere eenvoudige gemeenschap(pen) alsnog aan een derde zal moeten worden verkocht. Om die reden zal de rechtbank uitsluitend de huurinkomsten van [adres 4] het pand dat de man in privé eigendom heeft, in aanmerking nemen. De vrouw stelt dat de huurinkomsten van dat pand € 753,- per maand bedragen (€ 995,- minus servicekosten van € 242,- per maand). Volgens de man zijn die huuropbrengsten ten goede gekomen aan het onderhoud van het pand/de panden. Wegens gebrek aan zicht op de daadwerkelijke netto huuropbrengst van dit pand zal de rechtbank die in redelijkheid schatten op € 400,- per maand, totaal € 4.800,- per jaar. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat dit bedrag tevens aansluit bij de aangifte inkomstenbelasting over 2020.
Voor de rendementsgrondslag zal de rechtbank aansluiten bij de aangifte inkomstenbelasting over 2020 van de man (€ 235.383,-). Datzelfde geldt voor de WOZ-waarde van de [adres 3] (€ 299.000,-) voor de berekening van het eigenwoning forfait omdat de rechtbank ervan uit gaat dat de man in die woning zijn hoofdverblijf zal houden.
Rekening houdend met de voor de man geldende heffingskortingen, berekent de rechtbank zijn netto besteedbaar inkomen op € 2.037,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
De rechtbank neemt verder de volgende onweersproken lasten/posten in aanmerking:
- de ziektekostenpremie van € 183,- per maand;
- het verplicht eigen risico van € 32,- per maand;
- forfait eigenaarslasten van € 95,- per maand.
Ook zal de rechtbank het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel van de premie ziektekosten van € 34,- per maand en een gemiddelde basishuur van € 235,- per maand in mindering op respectievelijk de ziekte- en woonlasten brengen.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande AOW’er en een draagkrachtpercentage van 60.
Zoals uit de aangehechte berekening blijkt, bedraagt de draagkrachtruimte € 783,- per maand. Hiervan is 60% beschikbaar voor partneralimentatie. Dat komt neer op een bedrag van € 470,- netto per maand. Gebruteerd is dat € 581,- per maand. De rechtbank zal deze door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw vaststellen en het meer of anders verzochte afwijzen.
Proceskosten
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.