ECLI:NL:RBDHA:2022:2987

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
SGR 22/1141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning voor dakopbouw in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw. De zaak betreft een geschil tussen eiseressen, die buren zijn van de vergunninghoudster, en het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, de verweerder. Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning, omdat zij van mening zijn dat het bouwplan niet voldoet aan de Beleidsregel Dakopbouwen. De voorzieningenrechter heeft de beroepen gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met de beleidsregel. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het bouwplan niet voldoet aan de voorwaarden die in de beleidsregel zijn gesteld, aangezien het gaat om een volledige derde bouwlaag, terwijl de beleidsregel alleen een uitbreiding van een bestaande derde bouwlaag toestaat. De voorzieningenrechter heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de nieuw te nemen beslissingen op bezwaar. De proceskosten zijn vastgesteld op € 2.284,48, en verweerder moet het betaalde griffierecht aan eiseressen vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/1173 en SGR 22/1172 (verzoeken om een voorlopige voorziening) en SGR 22/1141 en SGR 22/1142 (beroepen)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 april 2022 op de beroepen en de verzoeken om een voorlopige voorziening in de zaken tussen
[eiseres 1](eiseres 1)
en [eiseres 2](eiseres 2), te [woonplaats] , tezamen: eiseressen
(gemachtigde: mr. M.R. Plug),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: mr. M.L. Vroom).

Als derde-partij neemt aan het geding deel [derde-partij] , te [woonplaats] .

Procesverloop

In het besluit van 27 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van de woning aan de [adres] [huisnummer 1] te [plaats] door het plaatsen van een dakopbouw en een interne wijziging (constructieve doorbraak).
In de besluiten van 12 januari 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseressen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening, maar ook op de beroepen.
Waar gaat deze zaak over?
2. Derde-partij (hierna: vergunninghoudster) heeft op 2 juni 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een dakopbouw op haar woning aan de [adres] [huisnummer 1] te [plaats] .
2.1
Verweerder heeft deze vergunning verleend (het primaire besluit). Omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, heeft verweerder niet alleen een vergunning verleend voor de activiteit ‘het bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), maar ook voor de activiteit ‘het handelen in strijd met regels van ruimtelijke ordening’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
2.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit de bezwaren van eiseressen ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4, eerste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Verweerder past daarbij de Beleidsregel Dakopbouwen Leeuwendaal (hierna: de beleidsregel) toe. Volgens verweerder is het bouwplan van vergunninghoudster in overeenstemming met de beleidsregel.
Het beroep van eiseressen
3. Eiseressen wonen naast vergunninghoudster. Zij zijn het niet eens met verweerder en voeren – samengevat weergegeven – aan dat het bouwplan niet voldoet aan de beleidsregel. Volgens eiseressen maakt de beleidsregel het alleen mogelijk om een kap op een hoofdgebouw in twee bouwlagen of een uitbereiding van een bestaande derde bouwlaag aan de achterzijde te realiseren. Het bouwplan van vergunninghoudster ziet echter op een volledige derde bouwlaag op de woning. Dit betekent volgens eiseressen dat verweerder ten onrechte artikel 4, eerste lid, van Bijlage II van het Bor heeft toegepast.
Wat is het planologisch juridisch kader?
4. Op het perceel van vergunninghoudster geldt het bestemmingsplan ‘Leeuwendaal, 1e herziening’ (hierna: het bestemmingsplan). Het perceel heeft de bestemming “Woongebied”, is gelegen binnen een bouwvlak en heeft de aanduiding ‘extra bouwlaag toegestaan’.
4.1.
De beleidsregel luidt als volgt: “Voor het realiseren van een kap op de hoofdgebouwen in twee bouwlagen, die plat zijn afgedekt dan wel het uitbreiden van een bestaande derde bouwlaag aan de achterzijde van het hoofdgebouw, waarbij de dakhelling van de kap binnen de marges moet blijven van minimaal 40 graden en maximaal 90 graden en de hoogte niet meer toeneemt dan 3,50 meter, is het beleid gericht op:
  • Geen toepassing te geven aan deze bevoegdheid op en nabij Rijks- en gemeentelijke monumenten, aan de randen van de wijk alleen aan de achterzijde en evenmin op beeldbepalende punten;
  • Uitsluitend medewerking te verlenen indien de gevelwand zich voor kappen leent;
  • In vormgeving, maatvoering en materiaaltoepassing aan de sluiten bij de bebouwing in de omgeving, met behoud van de karakteristieke goot- of daklijn;
  • Bij het beoordelen van aanvragen rekening te houden met het reeds aanwezig zijn van kappen in het betreffende blok en naar materiaalgebruik en vormgeving daarbij aan te sluiten;
  • Bij het beoordelen van aanvragen rekening te houden met het bepaalde in het beeldkwaliteitplan ‘Leeuwendaal’.”
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5. Vast staat dat de woning van vergunninghoudster op dit moment bestaat uit een hoofdgebouw in twee bouwlagen en een plat dak. Verder staat vast dat het bouwplan van vergunninghoudster voorziet in volledige derde bouwlaag op de woning.
5.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder heeft toegelicht dat bij het toepassen van zijn bevoegdheid om met toepassing van artikel 4, eerste lid, van Bijlage II van het Bor van het bestemmingsplan af te wijken moet worden voldaan aan de beleidsregel. Eiseressen betogen terecht dat het bouwplan van vergunninghoudster hieraan niet voldoet. In de eerste zin van de beleidsregel staat immers dat het moet gaan om een kap op een hoofdgebouw in twee bouwlagen of een uitbreiding van een bestaande derde bouwlaag. Hiervan is geen sprake. Dat de beleidsregel voorschrijft dat een dakopbouw in vormgeving moet aansluiten bij bebouwing in de omgeving, leidt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Uit de formulering van de beleidsregel volgt dat dit vereiste geldt in aanvulling op de regel dat het moet gaan om een kap op een hoofdgebouw in twee bouwlagen of een uitbreiding van een bestaande derde bouwlaag. Dat op de woning aan de [adres] [huisnummer 2] reeds een volledige derde bouwlaag met een plat dak is gerealiseerd, maakt daarom niet dat in afwijking van de beleidsregel bij de vormgeving van die dakopbouw mag worden aangesloten. Daarbij geldt bovendien dat de bouwlaag op de woning aan de [adres] [huisnummer 2] kennelijk is gerealiseerd in strijd met de beleidsregel en dat het vereiste dat moet worden aangesloten bij de bebouwing in de omgeving niet zover kan strekken dat moet worden aangesloten bij bebouwing die in strijd is met de beleidsregel. Voor zover verweerder betoogt dat uit de toelichting op de beleidsregel volgt dat een volledige derde bouwlaag zou zijn toegestaan, leidt dit ook niet tot een ander oordeel. Weliswaar staat in de uitgangspunten bij de beleidsregel dat een derde bouwlaag met een plat afgewerkt dak onder omstandigheden tot de mogelijkheden behoort, maar dit is niet opgenomen in de beleidsregel zelf. Nu de tekst van de beleidsregel duidelijk is, moet daar naar het oordeel van de voorzieningenrechter van worden uitgegaan.
5.2.
Verweerder heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan van vergunninghoudster in overeenstemming is met de beleidsregel. Daarom heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd dat met toepassing van artikel 4, eerste lid van Bijlage II bij het Bor kan worden afgeweken van het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt.
Wat is de conclusie van de voorzieningenrechter?
6. De beroepen zijn gegrond. De voorzieningenrechter zal de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Awb. Verweerder zal nieuwe beslissingen op bezwaar moeten nemen en daarbij rekening moeten houden met deze uitspraak. De voorzieningenrechter stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. Omdat de uitkomst van de nieuw te nemen beslissingen op bezwaar niet op voorhand duidelijk is, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om – in afwachting daarvan – een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe en treft op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de nieuw te nemen beslissingen op bezwaar.
8. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseressen. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 759,- en wegingsfactor 1). Hoewel het om twee beroepsprocedures en twee verzoeken om een voorlopige voorziening gaat, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om zowel voor de beroepschriften als voor de verzoekschriften 1 punt toe te kennen omdat het om samenhangende zaken gaat. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt verweerder ook veroordeeld in de door eiseressen genoemde reiskosten van € 7,48 (2 x
€ 3,74,-). Daarmee komt het totaalbedrag aan proceskosten dat verweerder moet vergoeden uit op € 2.284,48. Ook moet verweerder het betaalde griffierecht aan eiseressen vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- schorst het primaire besluit tot zes weken na de bekendmaking van de nieuw te nemen beslissingen op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.284,48;
- draagt verweerder om het betaalde griffierecht van € 368,- (2 x € 184,-) aan eiseressen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan – voor zover daarin is beslist op de beroepen – binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.