ECLI:NL:RBDHA:2022:2983

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
AWB 22/389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van gronden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'arbeid als zelfstandige' had ingediend. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 29 december 2021 niet in behandeling genomen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en op 24 januari 2022 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in zijn verzoekschrift geen gronden heeft vermeld, wat in strijd is met artikel 8:81, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Verzoeker is bij brief van 3 februari 2022 in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen binnen twee weken, maar heeft geen gronden ingediend binnen de gestelde termijn.

Aangezien verzoeker niet heeft voldaan aan de eisen van artikel 6:5 Awb, heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 22/389

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], verzoeker,

v-nummer: [V-nummer]
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ niet in behandeling genomen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit op 20 januari 2022 bezwaar gemaakt. Door verzoeker is op 24 januari 2022 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb moet verzoeker in het verzoekschrift de gronden van verzoek vermelden. Indien niet aan dit vereiste is voldaan, kan op grond van artikel 6:6 Awb het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard, mits verzoeker de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2. De rechtbank stelt vast dat er geen gronden zijn vermeld in het verzoekschrift. De rechtbank heeft verzoeker bij brief van 3 februari 2022 hierop gewezen en hem in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen binnen twee weken na de verzending van de brief. Hierbij is vermeld dat, indien verzoeker niet aan dit verzoek voldoet, het verzoek niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Op 21 februari 2022 is aan verzoeker een herinnering gestuurd. Verzoeker heeft geen gronden ingediend binnen de gestelde termijn. Niet is gebleken dat dit niet aan verzoeker is toe te rekenen. Er is dan ook niet voldaan aan de eisen van artikel 6:5 Awb.
3. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen zal daarom kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, op 24 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open