ECLI:NL:RBDHA:2022:298

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
9369250 RL EXPL 21-12697
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De definitieve status van een arbeidsovereenkomst met proeftijdbeding en de gevolgen voor werkloosheidsuitkeringen

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter in de Rechtbank Den Haag, staat de vraag centraal of een arbeidsovereenkomst met een rechtsgeldig proeftijdbeding bij het aangaan definitief is of pas definitief wordt na het verstrijken van de proeftijd. De eiseres, werkzaam bij een vereniging, had een arbeidsovereenkomst die per 1 januari 2021 door de kantonrechter was ontbonden. Eiseres had een proeftijd van twee maanden bij haar nieuwe werkgever, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, en ontving een WW-uitkering na haar ontslag. Eiseres vorderde een aanvullende uitkering van de vereniging, die haar verzoek tot afkoop had afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst bij het aangaan definitief was, ondanks het proeftijdbeding. Dit betekent dat eiseres tijdens de proeftijd geen recht had op een WW-uitkering, omdat zij vanaf de eerste dag van de arbeidsovereenkomst recht had op werk. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van eiseres werd afgewezen, en dat zij in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Rolnr.: 9369250 RL EXPL 21-12697
11 januari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mevr. mr. M.A. Billiet-de Jonge (DAS Rechtsbijstand),
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[naam vereniging],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [naam vereniging] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ( [X] ).

1.Het procesverloop

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 23 juli 2021 met 26 producties (nrs. 1 tot en met 26);
  • de conclusie van antwoord van 1 september 2021 met zeven producties (Bijlagen nrs. 1 tot en met 7);
  • de brief van de gemachtigde van [naam vereniging] van 1 november 2021 met drie aanvullende producties (Bijlagen nrs. 1 tot en met 4);
  • de brief van de gemachtigde van [eiseres] van 18 oktober 2021 met twee ongenummerde producties;
  • de brief van de gemachtigde van [naam vereniging] van 23 november 2021;
  • de brief van de gemachtigde van [eiseres] van 30 november.
1.2
Op 12 november 2021 heeft de mondelinge behandeling in de zaak plaatsgevonden. Daarbij is [eiseres] verschenen samen met haar gemachtigde. Namens [naam vereniging] is [betrokkene] verschenen alsmede de gemachtigde van [naam vereniging] . Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt die zich in het griffiedossier bevinden. Een schikking is niet bereikt.
1.3
Na de mondelinge behandeling heeft [naam vereniging] zich nog mogen uitlaten over het werkloosheidsrisico van [eiseres] en daarop heeft [eiseres] nog mogen reageren. Zij hebben dat beide gedaan.
1.4
Daarna is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
[eiseres] is per 1 februari 2010 in dienst gekomen bij [naam vereniging] . Sinds 1 februari 2015 heeft [naam vereniging] [eiseres] gedetacheerd bij [X] als [functie] .
2.2
Bij beschikking van 29 november 2019 heeft de kantonrechter te Utrecht de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [naam vereniging] per 1 januari 2021 ontbonden als gevolg van een verstoorde arbeidsverhouding.
2.3
Het laatstgenoten salaris van [eiseres] bedroeg EUR 6.818,50 bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, 8,3% eindejaarsuitkering en 2,67% bovenwettelijke vakantie-uren.
2.4
Tussen 1 januari 2020 en 28 juli 2020 was [eiseres] arbeidsongeschikt. Over deze periode heeft zij van [naam vereniging] een ZW-uitkering ontvangen.
2.5
Met ingang van 29 juli 2020 heeft het UWV [eiseres] een WW-uitkering toegekend.
2.6
Per 1 augustus 2020 is [eiseres] in dienst gekomen bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat als senior adviseur bedrijfsvoering, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en met een proeftijd van twee maanden. Het salaris van [eiseres] bedraagt EUR 6.374,52 bruto per maand, exclusief EUR 16,37 IKB.
2.7
Op 14 september 2020 heeft APG [eiseres] een bovenwettelijke uitkering als aanvulling op haar WW-uitkering toegekend, met ingang van 29 juli 2020 en voor de duur van de WW-uitkering.
2.8
Artikel B.15 van de Arbeidsvoorwaardenregeling [naam vereniging] luidt:
De werkgever en werknemer volgen de algemeen verbindende voorschriften inzake voorzieningen bij werkloosheid in aanvulling op de Werkloosheidwet, welke de provincie Zuid-Holland heeft vastgesteld of zal vaststellen met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken (zie bijlage, Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid).
2.9
De relevante bepalingen van de Regeling aanvullende voorzieningen werkloosheid luiden als volgt:
Artikel 3.1:
De duur van de aanvullende uitkering op de WW van de oud-ambtenaar is de duur van de WW-uitkering.
Artikel 17.1:
Op verzoek van de oud-ambtenaar kan het recht op de aanvullende en nawettelijke uitkering geheel of gedeeltelijk worden afgekocht als daarmee de werkloosheid geheel of gedeeltelijk kan worden opgeheven.
2.1
Artikel 11.4.2 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies 2018 (CAP 2018 luidt:
De duur van de aanvullende uitkering op de WW van de oud-ambtenaar is de duur van de WW-uitkering.
2.11
Artikel 11.7.3 lid 1 van de CAP 2018 luidt:
Op verzoek van de oud-ambtenaar kan het recht op de aanvullende en nawettelijke uitkering geheel of gedeeltelijk worden afgekocht als daarmee de werkloosheid geheel of gedeeltelijk kan worden opgeheven.
2.12
Op 15 september 2020 heeft [eiseres] aan [naam vereniging] een verzoek gedaan tot afkoop van de bovenwettelijke uitkering. Op 20 oktober 2020 heeft [naam vereniging] dat verzoek afgewezen.
2.13
Op 12 november 2020 heeft (de gemachtigde van) [eiseres] een hernieuwd verzoek tot afkoop gedaan. Op 25 november 2020 heeft [eiseres] de Geschillencommissie Provincies verzocht advies te geven inzake de afwijzing van het verzoek tot afkoop van de bovenwettelijke uitkering. Op 1 februari 2021 heeft de Geschillencommissie als volgt geadviseerd:
De commissie adviseert dat de weigering tot afkoop van de bovenwettelijke aanvulling op de WW in de onderhavige casus past binnen de discretionaire bevoegdheden die artikel 10.7.2 van de cao Provincies biedt en stelt vast dat de handelswijze daarmee niet in strijd is.Op 8 maart 2021 heeft [naam vereniging] het verzoek van [eiseres] wederom afgewezen.

3.De vordering

3.1
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [naam vereniging] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting: (a.) aan haar te betalen de som van EUR 148.454,- bruto; (b.) tot betaling van de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening over het sub a gevorderde; (c.) tot betaling van de kosten van de procedure, daarin begrepen het salaris van eisers gemachtigde.
3.2
Aan haar vordering legt [eiseres] ten grondslag dat zij op grond van artikel 10.7.2 van de CAO en artikel 11.7.3 CAP recht heeft op een aanvullende of nawettelijke uitkering die geheel of gedeeltelijk kan worden. Zij heeft om afkoop verzocht, maar [naam vereniging] heeft dat verzoek, in haar ogen ten onrechte, afgewezen. Daarom vordert zij de afkoopsom nu in deze procedure.

4.Het verweer

4.1
[naam vereniging] voert verweer tegen de vordering van [eiseres] . [naam vereniging] stelt dat niet aan de twee voorwaarden voor toekenning van de afkoopsom, namelijk opheffing van de werkloosheid en recht op een aanvullende uitkering, voldaan is. Daarom is het verzoek van [eiseres] terecht afgewezen.

5.De beoordeling

5.1
In deze procedure gaat het in feite om de vraag of een arbeidsovereenkomst, die is aangegaan met een (rechtsgeldig) proeftijdbeding, meteen bij het aangaan definitief is, of pas definitief wordt indien de proeftijd is verstreken en de arbeidsovereenkomst niet tijdens de proeftijd is beëindigd.
5.2
De aanleiding dat deze vraag in deze procedure beantwoord dient te worden is de volgende. De arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [naam vereniging] is per 1 januari 2020 door de kantonrechter ontbonden. Tussen 1 januari 2020 en 28 juli 2020 is [eiseres] arbeidsongeschikt geweest en ontving zij een ziektewetuitkering. Per 29 juli 2020 is zij hersteld gemeld. Vanaf die datum had zij recht op een WW-uitkering en in aanvulling daarop een aanvullende uitkering op grond van de toepasselijk Regeling aanvullende voorzieningen werkloosheid en de CAP 2018.
5.3
[eiseres] heeft slechts drie dagen een WW-uitkering en een aanvulling daarop ontvangen, want per 1 augustus 2020 is zij in dienst getreden bij haar huidige werkgever, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Bij indiensttreding gold een proeftijdbeding van twee maanden. Gedurende deze twee maanden heeft zij haar WW-uitkering ‘slapend’ gehouden, in de zin dat zij haar inkomsten bij het Ministerie heeft gemeld bij de uitvoeringsinstantie UWV, die haar inkomsten in mindering heeft gebracht op de WW-uitkering, die daardoor nihil werd.
5.4
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat gedurende de proeftijd haar dienstverband met het Ministerie nog niet definitief was, omdat zij gedurende de proeftijd de arbeidsovereenkomst zonder meer door haar werkgever beëindigd kon worden, waardoor zij (weer) werkloos zou worden.
5.5
De kantonrechter volgt [eiseres] niet in die stelling. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat een geldig proeftijdbeding niets afdoet aan het feit dat meteen vanaf het moment dat partijen een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan sprake is van een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst, op grond waarvan de werknemer arbeid dient te verrichten en de werkgever het bedongen salaris dient te betalen, naast de andere verplichtingen die werknemer en werkgever over een weer ten opzichte van elkaar hebben. Het enige is dat deze arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd door beide partijen zonder nadere formaliteiten kan worden opgezegd. Maar dat doet aan het onvoorwaardelijke karakter van de arbeidsovereenkomst niets af.
5.6
Omdat werknemer meteen vanaf de eerste dag van de arbeidsovereenkomst er recht op heeft dat de werkgever hem of haar toelaat tot het werk, geeft dat ook aan dat vanaf dat moment geen sprake meer is van werkloosheid. Werknemer heeft immers vanaf die dag
werkop grond van een tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst.
5.7
Zou onverhoopt de arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd door de werkgever worden beëindigd, dan treedt pas vanaf de datum van opzegging weer een situatie van arbeidsongeschiktheid van de werknemer in.
5.8
Het voorgaande betekent ook dat werknemer tijdens de proeftijd geen recht (meer) heeft op een WW-uitkering. Indien een werknemer geen recht meer heeft op een WW-uitkering vloeit uit de hiervoor geciteerde artikelen van de Regeling aanvullende voorzieningen werkloosheid (artikel 3.1) en de CAP 2018 (artikel 11.4.2) voort dat de werknemer geen recht meer heeft op een aanvullende uitkering. Dat [eiseres] in het licht van haar eigen onzekerheid over het risico dat de arbeidsovereenkomst met het Ministerie tijdens de proeftijd beëindigd zou kunnen worden en de omstandigheid dat zij de WW-uitkering kennelijk bij het UWV heeft ‘bevroren’, mag wellicht uit praktische overwegingen te billijken zijn, maar dat maakt niet dat zij (daardoor) per 1 augustus 2020 geen recht meer had op een WW-uitkering.
5.9
Anders dan [eiseres] in punt 47 van haar dagvaarding lijkt te suggereren kan werkloosheid niet alleen worden opgeheven door het aangaan van een nieuwe dienstbetrekking. Iemand kan ook vrijwillig terugtreden uit de arbeidsmarkt en iemand kan ook besluiten actief te worden als ondernemer of als ZZP’er. De bewoordingen van de artikelen 17.1 van de Regeling en 11.7.3 lid 1 van CAP 2018 lijken erop te wijzen dat de regeling van de afkoop juist is bedoeld om dat laatste te faciliteren. In die artikelen wordt gesproken over een afkoop om de werkloosheid op te heffen. Met de afkoopsom kan dan bijvoorbeeld het startkapitaal worden verkregen om na de werkloosheid als ondernemer verder te gaan. Anders dan [eiseres] in punt 49 van haar dagvaarding stelt is de afkoopregeling in dat licht zeker geen dode letter.
5.1
Met hetgeen hiervoor is overwogen komt de kantonrechter ook niet toe aan de vraag, die een rol speelde bij het advies van de Geschillencommissie Provincies, namelijk of [naam vereniging] van een discretionaire bevoegdheid gebruik kon of mocht maken om de aanvraag van [eiseres] af te wijzen. Bij de stand van zaken op de dag dat [eiseres] haar (eerste) verzoek voor de afkoopsom deed, 15 september 2020, was zij niet (langer) werkloos en kon van afkoop van de aanvullende uitkering al geen sprake meer zijn.
5.11
Na de mondelinge behandeling hebben partijen zich nog kunnen uitlaten over het door [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling opgeworpen werkloosheidsrisico en het risico dat zij liep dat zij bij beëindiging van haar arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd niet zou kunnen terugvallen op de aanvullende uitkering van [naam vereniging] . De kantonrechter stelt in de eerste plaats vast dat dat risico zich niet voltrokken heeft. Zou dat wel het geval zijn geweest, dan was de vraag aan de orde gekomen of het recht van [eiseres] op een aanvullende uitkering, en daarmee ook het recht om tot afkoop daarvan te verzoeken, zou herleven, of dat zij in dat geval een beroep zou kunnen doen op andere regelingen, zoals [naam vereniging] in haar brief van 23 november 2021 indiceert. De beantwoording van de vraag of de aanvullende uitkering in een dergelijke situatie herleeft ligt echter in deze procedure niet als vraag- of geschilpunt voor, zodat de kantonrechter het daarbij zal laten.
5.12
Wel wil de kantonrechter nog het idee van [eiseres] in haar brief van 30 november 2021 weerleggen dat zij na haar proeftijd geen werkloosheidsrisico meer zou lopen. Iedere werknemer loopt namelijk in meer of mindere maten het risico werkloos te worden, om de meest uiteenlopende redenen. Het risico dat een arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd wordt beëindigd is slechts een van vele andere redenen van werkloosheid. Echter, de regeling van de aanvullende uitkering als gevolg van haar ontslag bij [naam vereniging] per 1 januari 2020 zag op enkel die werkloosheid en aan die werkloosheid is, zoals hiervoor overwogen, op 1 augustus 2020 een eind gekomen.
5.13
Slotsom van een en ander is dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] daarom worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [naam vereniging] , begroot op € 1.744,00.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vordering van [eiseres] af;
- veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [naam vereniging] , begroot op € 1.744,00 als het aan de gemachtigde van [naam vereniging] toekomende salaris;
- verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling van [eiseres] uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 januari 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.