In deze zaak, die zich afspeelt in Den Haag, hebben eisers, bestaande uit een B.V. en twee natuurlijke personen, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, eveneens bestaande uit twee natuurlijke personen, over het gebruik van nutsvoorzieningen. De eisers maken gebruik van elektriciteit en water die zijn aangesloten op het perceel van gedaagden. Gedaagden hebben in november 2021 de opzegging van het gebruik van deze voorzieningen aangekondigd, met een termijn van achttien weken. De eisers vorderen in dit kort geding dat gedaagden hen verplichten om de nutsvoorzieningen aan te sluiten tot de verplaatsing van de hoofdaansluitingen, die gepland staat voor april 2022. Gedaagden hebben verweer gevoerd en vorderen in reconventie dat eisers worden verboden om gebruik te maken van de nutsvoorzieningen en dat zij zelf moeten zorgen voor eigen aansluitingen.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de opzegging van gedaagden rechtmatig was en dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij recht hebben op voortgezet gebruik van de nutsvoorzieningen na de opzegging. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat gedaagden de nutsvoorzieningen moeten aansluiten tot de verplaatsing van de hoofdaansluitingen, en dat eisers een dwangsom kunnen vorderen als gedaagden hieraan niet voldoen. De vorderingen in reconventie zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd. Dit vonnis is uitgesproken op 25 maart 2022.