ECLI:NL:RBDHA:2022:296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterechte omzetting van WGA-lau naar WGA-vervolguitkering en beëindiging van uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van een WGA-uitkering. Eiser, die als lijndienstbuschauffeur werkte, viel in 2010 uit met rugklachten en ontving een WIA-uitkering. In 2020 werd zijn WGA-loonaanvullingsuitkering omgezet naar een WGA-vervolguitkering, wat hij betwistte. De rechtbank oordeelde dat de omzetting onterecht was en dat de WGA-vervolguitkering per 2 april 2021 beëindigd kon worden, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Eiser voerde aan dat zijn medische situatie was verslechterd, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen voldoende onderbouwd waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser tegen het bestreden besluit ongegrond en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1069

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.P.W. van Bohemen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Procesverloop

In het besluit van 19 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij vanaf 1 april 2020 niet meer in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), maar voor een WGA-vervolguitkering (ook op grond van de WIA) gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
In het besluit van 1 februari 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de WGA-vervolguitkering per 2 april 2021 beëindigd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Op 30 september 2021 heeft verweerder een nadere reactie toegezonden.
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder een nader medisch en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna verweerder op 9 november 2021 een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen.
Dit gewijzigde besluit (het bestreden besluit 2) houdt nog steeds in dat de WIA-uitkering met ingang van 2 april 2021 wordt beëindigd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Eiser heeft echter tot 2 april 2021 recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2021. Eiser is verschenen samen met zijn dochter en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure
1.1
Eiser was werkzaam als lijndienstbuschauffeur, toen hij op 29 december 2010 uitviel met rugklachten met uitstraling naar de benen. Nadat hij twee jaar ziek was geweest, werd een WIA-uitkering per 26 december 2012 geweigerd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg.
1.2
Hierna is eiser via het uitzendbureau gaan werken als heftruckchauffeur voor twintig uur per week. Het dienstverband liep van 6 februari 2017 tot 6 maart 2017. Op 28 februari 2017 is hij voor dit werk uitgevallen met dezelfde lichamelijke klachten. Omdat hij al twee jaar ziek was geweest, had hij vanaf 28 februari 2017 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Verweerder heeft hierna vastgesteld dat eiser vanaf 14 maart 2019 meer arbeidsgeschikt was dan voorheen, namelijk 49,26%. Toen de loongerelateerde WGA-uitkering de maximumduur bereikte, kreeg hij een WGA-loonaanvullingsuitkering. Dit was per 29 augustus 2019. Met het primaire besluit heeft verweerder de WGA-loonaanvullingsuitkering per 1 april 2020 gewijzigd naar een WGA-vervolguitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45 tot 55%.
Het bestreden besluit 1
2.1
Naar aanleiding van het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit zijn onderzoeken verricht door een verzekeringsarts en een arbeidskundige. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser voor het verrichten van arbeid in kaart gebracht en een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 augustus 2020 opgesteld. De arbeidsdeskundige vindt eiser aan de hand van deze FML geschikt voor een aantal functies. Op basis van die functies is het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 6,86%. Verweerder heeft vervolgens een brief naar eiser gestuurd waarin verweerder kenbaar maakt dat hij voornemens is om het primaire besluit te herzien. In de herziene beslissing zou komen te staan dat de WIA-uitkering, rekening houdend met een uitlooptermijn van twee maanden, wordt stopgezet. Eiser is in de gelegenheid gesteld om ook tegen deze beslissing bezwaren in te dienen. Hij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2.2
Naar aanleiding van het voorgenomen besluit om de WIA-uitkering te beëindigen en het bezwaar hiertegen, heeft verweerder een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en een arbeidskundige b&b opnieuw naar de zaak laten kijken. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport het oordeel van de eerste verzekeringsarts onderschreven. Er zijn geen wijzigingen aangebracht in de FML van 28 augustus 2020. De arbeidsdeskundige b&b is afgeweken van de beoordeling van de eerste arbeidsdeskundige, in die zin dat hij het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft vastgesteld op 13,93%, hetgeen minder dan 35% is. In het bestreden besluit 1 heeft verweerder daarom per 2 april 2021 de WIA-uitkering beëindigd.
Het bestreden besluit 2
3.1
Op 30 september 2021 heeft de rechtbank een brief van verweerder van
30 september 2021 ontvangen waarin staat vermeld dat in de primaire beslissing van 19 mei 2020 een onjuiste datum staat vermeld per wanneer eiser niet meer in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Eiser moet deze uitkering tot 1 april 2021 krijgen in plaats van tot 1 april 2020.
3.2
Na een telefoongesprek op 1 oktober 2021 met zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder heeft de rechtbank verweerder verzocht om een nieuw medisch onderzoek te laten verrichten naar de medische gezondheidssituatie van eiser per
1 april 2021. De reden hiervan is dat aan het standpunt van verweerder dat het verdedigbaar is dat het sociaal medisch oordeel zoals dat in de zaak is uitgevoerd ook geldt op 1 april 2021, geen onderbouwing van de verzekeringsarts b&b ten grondslag ligt. Daarbij komt dat van de zijde van eiser is aangegeven dat zijn klachten zijn toegenomen.
3.3
De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens op 25 oktober 2021 een medisch onderzoek verricht waarbij eiser zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht. Hij heeft beoordeeld of er wijzigingen zijn in de medische situatie van eiser tussen 1 april 2020 en 1 april 2021. Er is volgens de verzekeringsarts b&b geen sprake van een toestand van geen benutbare mogelijkheden (GBM) omdat eiser niet aan de hiervoor geldende criteria voldoet. Eiser is daarom belastbaar te achten. De claim van toegenomen klachten en beperkingen van eiser kan bij het onderzoek niet bevestigd worden met nieuwe medisch objectiveerbare gegevens. Eiser heeft geen nieuwe onderzoeken of behandelingen ondergaan. De subjectieve toename van de pijnklachten kunnen daarom niet worden gestaafd met objectieve bevindingen. De verzekeringsarts b&b heeft bij het eigen onderzoek geen significant ander beeld gezien dan bij het onderzoek van de eerste arts in augustus 2020. De verzekeringsarts b&b is daarom tot de conclusie gekomen dat de FML van
28 augustus 2020 ook geldig is op 1 april 2021.
3.4
De vervolgens ingeschakelde arbeidsdeskundige b&b is in zijn rapport van 27 oktober 2021 tot de conclusie gekomen dat de eerder geduide voorbeeldfuncties op 1 april 2021 nog actueel zijn. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is daarom per 1 april 2021 onverminderd 13,93% en daarmee minder dan 35%. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de beëindigingsdatum van de WGA-loonaanvullingsuitkering vastgesteld op 2 april 2021.
Standpunt van eiser
4.1
Met betrekking tot het bestreden besluit 2 voert eiser aan dat hij niet in staat is om een werkdag vol te maken. Hierbij verwijst hij naar het dagverhaal zoals dat uiteen is gezet in het aanvullend beroepschrift. Eiser vindt dat zijn medische situatie tussen 1 april 2020 en 1 april 2021 is gewijzigd. Ter zitting heeft eiser in dit verband naar voren gebracht dat de door verweerder gestelde verbetering in zijn gezondheidstoestand niet kan worden afgeleid uit de beschikbare medische informatie. Er hebben in de bedoelde periode weliswaar geen nieuwe behandelingen plaatsgevonden maar zijn klachten en beperkingen zijn wel toegenomen. Het feit dat de pijnbehandeling niet of nauwelijks hebben geholpen en eiser te maken heeft met veel (toenemende) fysieke beperkingen wordt ook bevestigd door de neuroloog. Eiser heeft er ook op gewezen dat er in verband met het slechte slapen antidepressiva is voorgeschreven door de huisarts.
4.2
Ook heeft eiser aangevoerd dat de eerste verzekeringsarts ten onrechte geen medische informatie bij zijn behandelaars heeft opgevraagd. De eerste verzekeringsarts geeft in zijn rapport aan dat voldoende informatie aanwezig was, maar niet is toegelicht om welke informatie het gaat. Eiser wijst er op dat uit de medische geschiedenis en achtergrond blijkt dat er diverse specialisten een diagnose hebben gesteld en er diverse onderzoeken en behandelingen hebben plaatsgevonden. Het is voor eiser onbegrijpelijk waarom de eerste verzekeringsarts deze informatie niet heeft opgevraagd en meegenomen bij het vaststellen van zijn beperkingen.
4.3
Verder vindt eiser dat de FML die is opgesteld te weinig beperkingen bevat. Er is onvoldoende rekening gehouden met zijn rugklachten als gevolg van de hernia. Hij wijst er op dat het bekend is dat het bij een hernia niet goed is om lang achter elkaar te zitten. Ook wijst eiser op de door hem in beroep overgelegde brief van de Sint Maartenskliniek van 11 november 2020 waarin wordt geadviseerd om geen extreme draai, flexie- en extensiebewegingen te maken. Eiser wordt door de verzekeringsarts in staat geacht om 150 keer per uur te buigen, hetgeen neerkomt op 1200 keer buigen op een dag. Dit kan qua intensiteit gelijk worden gesteld aan meerdere extreme flexiebewegingen.
Verder vindt eiser dat hij vanwege de aanhoudende rugklachten niet in staat is om fulltime, 38,83 uur per week, te werken. Eiser stelt in dit verband elke dag met pijn wakker te worden en hij slaapt ook slecht. Eiser moet elke dag kiezen welke activiteiten hij verricht, want hij kan niet teveel op één dag doen.
Naast het advies van de Sint Maartenskliniek heeft eiser ook de brief van neuroloog
R. Haverkamp van 24 februari 2011 en brieven van neuroloog J.M.L. Henselmans van
28 november 2017 en 5 februari 2019 overgelegd. Aanvullend heeft eiser een brief van de fysiotherapeut van 25 maart 2021 overgelegd en nog een brief van de Sint Maartenskliniek van 16 november 2021 en een recept voor antidepressiva.
Beoordeling door de rechtbank.
5. Allereerst stelt de rechtbank vast dat het bestreden besluit 1, waartegen eiser beroep heeft ingesteld, is vervangen door het bestreden besluit 2. Niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit 1. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaren. In deze procedure ligt uitsluitend nog het bestreden besluit 2 voor. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep van eiser van rechtswege mede gericht tegen het bestreden besluit 2, nu dit besluit niet aan hem tegemoetkomt. De rechtbank zal het bestreden besluit 2 inhoudelijk beoordelen.
6. De rechtbank moet aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of het standpunt van verweerder met betrekking tot de geschiktheid van eiser voor de geduide functies per 2 april 2021 juist is. Deze datum is de datum in geding en geldt als uitgangspunt bij de beoordeling van de zaak. Voor de beoordeling zijn verder alleen de beperkingen van eiser die het gevolg zijn van medisch objectiveerbare ziektes of gebreken van belang.
7.1
Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
7.2
Als eiser van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet hij uitleggen waarom hij dat vindt. Als eiser het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet hij informatie van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als eiser alleen zijn gezondheidsklachten noemt.
Voldoet het medisch onderzoek aan de eisen?
8.1
De rechtbank vindt dat het medisch onderzoek door verweerder voldoende zorgvuldig is verricht. Er bestaan onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerde standpunt van de eerste verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b voor onjuist moet worden gehouden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de eerste verzekeringsarts eiser lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. De rechtbank leidt uit het rapport van de eerste verzekeringsarts af dat er uitgebreid onderzoek is verricht naar de rugklachten van eiser en dat het de eerste verzekeringsarts duidelijk was waar de klachten uit bestonden. Er was hierover voldoende informatie in het dossier beschikbaar zodat er geen aanleiding was om medische informatie bij de behandelaars van eiser op de vragen. Zo blijkt uit het rapport van de eerste verzekeringsarts dat hij op de hoogte was van het feit dat eiser in 2008 een hernia operatie heeft ondergaan, er op 5 september 2017 een nieuwe neuromodulator is geplaatst, eiser hierna werd verwezen naar de pijnpoli van het LUMC vanwege een pijnblokkade behandeling, er vervolgens nog een CT-scan is gemaakt, waar een vergroeiing op de botten werd gezien, waarna hij in Woerden ook nog bij een neuroloog voor een EMG onderzoek is geweest vanwege een toename van beenklachten.
Daarbij komt dat de verzekeringsarts b&b bij de nadere medische beoordeling die in beroep heeft plaatsgevonden, kennis heeft genomen van de door eiser overgelegde medische informatie van zijn behandelaars. Ook heeft de verzekeringsarts b&b eiser op verzoek van de rechtbank op 25 oktober 2021 op het spreekuur gezien, waarbij een lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht.
8.2
De eerste verzekeringsarts heeft bij het vaststellen van de belastbaarheid voor eiser diverse beperkingen in de FML vastgelegd die betrekking hebben op de rugklachten. Deze staan vermeld in de rubrieken fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen van de FML. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b naar aanleiding van het bezwaar van eiser het dossier bestudeerd, waaronder het verslag van de hoorzitting van 17 december 2020. In zijn rapport van 28 januari 2021 heeft de verzekeringsarts b&b vermeld dat de eerste verzekeringsarts zorgvuldig te werk is gegaan door de conclusie te baseren op de anamnese, eigen medisch onderzoek en de in het dossier reeds beschikbare informatie. Volgens de verzekeringsarts b&b heeft de eerste verzekeringsarts de belastbaarheid van eiser voor werk goed ingeschat. In het rapport van 30 juli 2021 en die van 25 oktober 2021 en 2 december 2021 is de verzekeringsarts b&b niet tot een ander standpunt gekomen.
8.3
Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat zijn rugklachten onvoldoende zijn meegewogen. De artsen hebben in hun rapporten overtuigend gemotiveerd waarom de rugklachten van eiser aanleiding zijn voor de door de primaire verzekeringsarts geformuleerde en in de FML neergelegde beperkingen. Wat eiser heeft aangevoerd en de door eiser in beroep overgelegde medische informatie leidt niet tot twijfel aan de juistheid van de geformuleerde beperkingen. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn aanvullende rapport van 30 juli 2021 afdoende gemotiveerd waarom de medische informatie geen aanleiding geeft het ingenomen standpunt te wijzigen en waarom de geclaimde urenbeperking niet kan worden gevolgd. Een aanvullende urenbeperking is, rekening houdend met de al aanwezige beperkingen, niet aan de orde. Het standpunt van eiser dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperking die hij heeft ten aanzien van zitten volgt de rechtbank niet. Zij verwijst in dit verband naar de toelichting bij onderdeel 5.2.1 (zitten tijdens het werk) van de FML waarin de verzekeringsarts heeft vermeld dat regelmatig vertreden mogelijk dient te zijn. Het is niet objectief gebleken dat eiser hiermee tekort is gedaan. Dit geldt ook voor de beperking die is vastgesteld met betrekking tot het frequent buigen. Anders dan eiser stelt is met de beperking op dit punt geen sprake van een extreme activiteit. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen de verzekeringsarts b&b heeft opgemerkt in het aanvullend rapport van 30 juli 2021.
8.4
De beroepsgrond dat verweerder niet getoetst heeft aan de richtlijn Medisch arbeidsongeschiktheidscriterium (MAOC), volgt de rechtbank niet. Uit de gedingstukken blijkt dat de verzekeringsarts b&b de beoordeling van eiser heeft laten lopen langs de lijn van het MAOC, zoals vastgelegd in de artikelen 3 en 4 van het Schattingsbesluit. Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat in de bedoelde richtlijn een handelwijze is uitgewerkt om veilig te stellen dat in het geval er geen lichamelijke of psychische oorzaken van de klachten van de verzekerde aangetoond kunnen worden, niet automatisch geconcludeerd kan worden dat er daarom geen stoornissen, beperkingen en handicaps kunnen bestaan. Verweerder heeft in dit geval aangenomen dat sprake is van een ziekte of gebrek bij eiser en heeft vervolgens zowel psychische als lichamelijke beperkingen aangenomen. Van strijd met het MAOC is de rechtbank niet gebleken.
9. Gelet op het voorgaande bestond er naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel over de belastbaarheid van eiser op de datum in geding.
Voldoet het arbeidskundige onderzoek aan de eisen?
10. De arbeidsdeskundige b&b heeft de door de eerste arbeidsdeskundige geselecteerde functies beoordeeld. Hij is tot de conclusie gekomen dat deze niet allemaal passend zijn voor eiser. De functies die hij wel geschikt vindt zijn de functies samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130), monteur printplaten (SBC-code 267051), assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) en inpakker (handmatig) (SBC-code 111190).
11. De rechtbank stelt verder vast dat de arbeidsdeskundige b&b bij de selectie van de functies rekening heeft gehouden met de beperkingen die zijn aangenomen door de verzekeringsarts b&b. De geselecteerde functies blijven binnen de marge van de daarin opgenomen beperkingen. De rechtbank vindt verder dat de arbeidsdeskundige b&b voldoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies passend zijn voor eiser. De signaleringen die door het CBBS zijn gepresenteerd als teken van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid, zijn door de eerste arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige b&b voorzien van een toelichting. Op basis daarvan is aannemelijk dat de belasting in de functies de belastbaarheid van eiser niet te boven gaat. De meer algemene stelling van eiser dat hij de geduide functies niet kan verrichten vanwege de ernst van zijn rugklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen treft daarom geen doel.
Conclusie.
12. Het vorenstaande betekent dat de WIA-uitkering van eiser terecht en op goede gronden met ingang van 2 april 2021 is beëindigd. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond.
13. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten omdat verweerder naar aanleiding van het beroep van eiser het bestreden besluit 1 middels het bestreden besluit 2 heeft gewijzigd. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-. Ook dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.