ECLI:NL:RBDHA:2022:2940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
20/7493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na WIA-beoordeling en geschiktheid voor geduide functies

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die sinds 2012 als chauffeur werkzaam was, had zich ziek gemeld na een auto-ongeval en ontving een Ziektewet-uitkering. De uitkering werd per 14 augustus 2020 beëindigd op basis van een WIA-beoordeling, waaruit bleek dat hij met de voor hem geduide functies meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon kon verdienen. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 februari 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen de medische situatie van eiser zorgvuldig hebben beoordeeld en dat er geen nieuwe aandoeningen zijn vastgesteld die de eerdere beoordeling zouden kunnen beïnvloeden. Eiser voerde aan dat zijn klachten waren toegenomen en dat de geduide functies niet corona-proof waren, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de beëindiging van de uitkering te weerleggen.

De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen op goede gronden berustte en dat er geen aanwijzingen waren dat de geduide functies niet meer geschikt waren voor eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beëindiging van de ZW-uitkering per 14 augustus 2020. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7493

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J.A.M. Gloudi),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering, verweerder
(gemachtigde: A. Arabkhani).

Procesverloop

In het besluit van 10 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij vanaf 14 augustus 2020 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (Zw).
In het besluit van 6 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser was sinds 2012 werkzaam als chauffeur bij een vishandel. Op 1 mei 2017 heeft eiser zich ziek gemeld vanwege door een auto-ongeval opgelopen belemmeringen aan rug en knie. Bij einde wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia). Hieruit volgde dat eiser met de voor hem geduide functies meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon zou kunnen verdienen, zodat zijn aanvraag is afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar aangetekend.
1.2
Op 30 augustus 2019 heeft eiser zich vanuit de Werkloosheidswet (WW) ziek gemeld. Verweerder heeft eiser per 27 september 2019 hersteld gemeld. Het hiertegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.
2. Per 28 november 2019 heeft eiser zich vanwege een operatie aan zijn knie ziekgemeld en is hem per die datum een Zw-uitkering toegekend. Bij primair besluit heeft verweerder de ZW-uitkering van eiser per 14 augustus 2020 beëindigd. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser per datum in geding minstens één van de voor hem in de Wia-procedure geduide functies kan uitoefenen.
3. Eiser voert aan dat zijn beperkingen ten opzichte van de Wia-beoordeling zijn toegenomen en dat verweerder hier geen danwel onvoldoende rekening mee heeft gehouden. Naast zijn schouder-, rug- en knieklachten heeft eiser ook psychische klachten. Vanwege zijn op aambeiengelijkende klachten kan eiser evenmin lang zitten. Voorts heeft verweerder nagelaten om te onderzoeken of de geduide functies corona-proof zijn uit te voeren. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij inmiddels onder behandeling is voor zijn psychische klachten.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met ingang van 14 augustus 2020 geschikt is voor minimaal één van de functies die in het kader van zijn Wia-aanvraag voor hem zijn geduid.
4.2
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dat verweerder de rapporten van de verzekeringsartsen mag volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten zorgvuldig zijn opgesteld, ze mogen niet tegenstrijdig zijn en ze moeten begrijpelijk zijn. Het is echter aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
4.3
De verzekeringsarts in opleiding (i.o.) heeft eiser op 7 augustus 2020 lichamelijk en psychisch onderzocht en dossierstudie verricht. Haar bevindingen heeft zij neergelegd in haar rapportage van 10 augustus 2020. De verzekeringsarts i.o. is van oordeel dat eiser beperkingen ondervindt ten aanzien van zijn rug, schouder en linker knie. De verzekeringsarts i.o. heeft echter geen nieuwe aandoeningen vastgesteld dan de aandoeningen die ten tijde van de Wia-beoordeling aanwezig waren. Zij is daarom van oordeel dat eiser met zijn huidige beperkingen in staat moet worden geacht ten minste één van de tijdens de Wia-beoordeling geduide functies te kunnen verrichten. Deze conclusie wordt gedeeld door de verzekeringsarts die de rapportage heeft medeondertekend.
4.4
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 3 november 2020 een rapportage uitgebracht. Deze verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en is digitaal aanwezig geweest bij de hoorzitting van 2 november 2020 op welk moment eens aanvullende anamnese plaatsgevonden. In zijn rapportage staat onder meer vermeld dat de bestudering van de gegevens en de tijdens de hoorzitting verkregen informatie geen aanleiding gaven de beslissing van de primaire arts i.o. te herzien. Eiser is aangewezen op kniesparende en enigszins nek/schoudersparende arbeid, zoals ook bij de Wia-beoordeling is aangenomen.
4.5
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te oordelen. Zowel de primaire arts (i.o) als de verzekeringsarts b&b hebben het dossier bestudeerd en de primaire arts (i.o) heeft medisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft de in het dossier aanwezige medische informatie bij zijn oordeelsvorming betrokken. Bovendien zijn alle door eiser geuite gezondheidsklachten kenbaar in de beoordeling van de verzekeringsarts b&b betrokken.
4.6
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Ten aanzien van de door eiser gestelde psychische klachten blijkt dat eiser zowel van de huisarts als van de psycholoog heeft vernomen dat hij minder moet piekeren en is er geen verdere behandeling opgestart. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij momenteel onder behandeling is vanwege zijn psychische klachten, maar zoals door de gemachtigde ook ter zitting is erkend, is deze behandeling gestart na de datum in geding. Uit rapportage blijkt ook dat eiser op dat moment geen medische behandeling onderging. Eiser was wel verwezen naar de rugschool. Ter zitting heeft eiser verklaard dat het revalidatietraject dat hij in combinatie met fysiotherapie heeft gevolgd, recentelijk is beëindigd. De geclaimde aambeien zijn door de specialist niet aangetroffen. Uit de reactie van de gemachtigde van 10 mei 2021 blijkt dat een nieuw onderzoek bij de orthopeed geen nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd ten aanzien van zijn rug-, nek- en schouderklachten. Dat de beide verekeringsartsen de klachten van eiser hebben onderschat, is de rechtbank niet gebleken. Het had op de weg van eiser gelegen om middels medische stukken aannemelijk te maken dat zijn medische situatie op de datum in geding is gewijzigd ten opzichte van zijn situatie tijdens de Wia-beoordeling. Met de door eiser overgelegde medische stukken is eiser daarin niet geslaagd.
4.7
Het vorenstaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit op goede gronden berust. De beroepsgronden treffen geen doel.
5.1
De rechtbank heeft tot slot de functies bestudeerd die door de primaire arbeidsdeskundige in de Wia-procedure zijn geduid. Er zijn geen aanwijzingen dat deze functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiser in de FML, niet meer geschikt voor eiser zouden zijn. Eiser heeft hiertegen ook geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser.
5.2
Dat verweerder niet heeft onderzocht of deze functies corona-proof kunnen worden uitgevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Zoals bekend maakt verweerder met behulp van CBBS een theoretische schatting van functies die een betrokkene met zijn belemmeringen zou kunnen verrichten. Dat mogelijk niet direct een functie kan worden hervat omdat er op dat moment geen vacature is, speelt bij de functieduiding geen rol. In dezelfde lijn speelt het ook geen rol als hervatting niet direct mogelijk is omdat de functie wegens coronamaatregelen niet beschikbaar is. Ook in dat geval is sprake van een tijdelijk probleem dat niet wordt veroorzaakt door ziekte of gebrek van de betrokkene.
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht en op goede gronden de ZW-uitkering van eiser met ingang van 14 augustus 2020 heeft beëindigd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.