ECLI:NL:RBDHA:2022:2923
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A. Orhan, had een aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Dit besluit werd genomen op 28 december 2020. Verzoeker heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 4 maart 2021. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter heeft vastgesteld dat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk werd verklaard. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000.