ECLI:NL:RBDHA:2022:2920
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende binding met land van herkomst
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Filipijnse nationaliteit houdende vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om haar partner te bezoeken, maar deze aanvraag werd op 3 september 2020 afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 11 maart 2021 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak op 24 februari 2022 behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. J. Hemelaar, terwijl de verweerder niet verscheen.
De rechtbank oordeelde dat de minister van Buitenlandse Zaken terecht had geconcludeerd dat eiseres onvoldoende sociale en economische binding had met de Filipijnen om haar tijdige terugkeer naar dat land te waarborgen. Eiseres was jong, ongehuwd en had geen gezin in haar land van herkomst. De rechtbank vond dat de aanwezigheid van haar ouders en zussen niet voldoende sociale binding opleverde. Ook de economische binding werd als onvoldoende beoordeeld, omdat eiseres geen substantieel inkomen had en afhankelijk was van haar partner voor haar levensonderhoud.
De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid kon twijfelen aan het voornemen van eiseres om Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten. De beroepsgronden van eiseres met betrekking tot de volksgezondheid werden niet verder besproken, omdat deze niet tot een andere uitkomst konden leiden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Garabitian, in aanwezigheid van griffier mr. C.M. van den Berg, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.