ECLI:NL:RBDHA:2022:2920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
AWB 21/1908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende binding met land van herkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Filipijnse nationaliteit houdende vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om haar partner te bezoeken, maar deze aanvraag werd op 3 september 2020 afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 11 maart 2021 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak op 24 februari 2022 behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. J. Hemelaar, terwijl de verweerder niet verscheen.

De rechtbank oordeelde dat de minister van Buitenlandse Zaken terecht had geconcludeerd dat eiseres onvoldoende sociale en economische binding had met de Filipijnen om haar tijdige terugkeer naar dat land te waarborgen. Eiseres was jong, ongehuwd en had geen gezin in haar land van herkomst. De rechtbank vond dat de aanwezigheid van haar ouders en zussen niet voldoende sociale binding opleverde. Ook de economische binding werd als onvoldoende beoordeeld, omdat eiseres geen substantieel inkomen had en afhankelijk was van haar partner voor haar levensonderhoud.

De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid kon twijfelen aan het voornemen van eiseres om Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten. De beroepsgronden van eiseres met betrekking tot de volksgezondheid werden niet verder besproken, omdat deze niet tot een andere uitkomst konden leiden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Garabitian, in aanwezigheid van griffier mr. C.M. van den Berg, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1908

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 11 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Referent was aanwezig. Verweerder is, met voorafgaande mededeling, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft de Filipijnse nationaliteit. Zij heeft verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf voor bezoek aan haar partner [referent] (referent). Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. In bezwaar heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd. Verweerder heeft het gevraagde visum niet verleend, omdat het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaat voor het verstrijken van het visum te verlaten niet kan worden vastgesteld. [1] Daarnaast gelden er door de corona-pandemie tijdelijke beperkingen ten aanzien van niet-essentiële reizen naar de Europese Unie ter bescherming van de volksgezondheid. [2]
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres voert aan dat zij geen gevaar is voor de volksgezondheid. Zij is bereid om zich te houden aan alle voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van verspreiding van het coronavirus. Bovendien is zij intussen gevaccineerd. Verder voert eiseres aan dat er sprake is van sociale en economische binding met het land van herkomst. Zij heeft daar familie, verblijft in een luxe appartement van referent en heeft voldoende middelen van bestaan. Zij heeft namelijk toegang tot de Filipijnse bankrekening van referent. Er is onvoldoende gekeken naar de omstandigheden van het geval. Tot slot had zij gehoord moeten worden in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is tijdige terugkeer gewaarborgd?
5. De rechtbank stelt voorop dat bij het onderzoek of aan de toepassingsvoorwaarden van de Visumcode is voldaan, aan verweerder een zekere beoordelingsruimte toekomt. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat geen redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten. De rechtbank kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen. [3]
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen concluderen dat eiseres onvoldoende sociale en economische binding heeft met de Filipijnen, om haar tijdige terugkeer naar dat land gewaarborgd te achten.
5.2.
Bij de beoordeling van de sociale binding heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiseres jong en ongehuwd is en in haar land van herkomst geen eigen gezin heeft waarvoor zij de verantwoordelijkheid draagt. Dat haar ouders en zussen in het land van herkomst wonen, maakt niet dat eiseres voldoende sociale binding heeft met het land van herkomst, waardoor tijdige terugkeer is gewaarborgd. Ook verder is niet gebleken van maatschappelijke plichten. Dat referent regelmatig in de Filipijnen verblijft, maakt evenmin dat eiseres voldoende sociale binding heeft met het land van herkomst. Referent woont immers in Nederland en heeft hier zijn sociale leven. Gelet hierop is de sociale binding met de Filipijnen onvoldoende aangetoond dan wel zeer gering gebleken.
5.3.
Ten aanzien van de economische binding heeft verweerder van belang mogen achten dat eiseres geen regelmatig en substantieel inkomen ontvangt om zelfstandig in haar levensonderhoud te voorzien. De overgelegde bankafschriften van de bankrekeningen van referent, waar eiseres toegang toe zou hebben, tonen niet aan dat eiseres regelmatig een substantieel inkomen ontvangt. Het gaat hier namelijk om een vrijwillige financiële bijdrage van referent. Los van het feit dat niet is aangetoond dat eiseres vrijelijk over het geld op de bankrekeningen kan beschikken, merkt verweerder terecht op dat deze gestelde financiële bijdragen van referent benadrukken dat eiseres afhankelijk is van referent. Hieruit is niet gebleken dat zij zelfstandig in haar onderhoud kan voorzien. Verder heeft verweerder erop mogen wijzen dat eiseres ook voor wat betreft haar onderdak afhankelijk is van referent, nu zij in het appartement van referent woont. Ook is niet gebleken van andere indicatoren die voldoende binding met het land van herkomst zouden aangeven, zoals een eigen woning of een studie. Gelet hierop is de economische binding met de Filipijnen eveneens onvoldoende aangetoond dan wel zeer gering gebleken.
5.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen twijfelen aan het voornemen van eiseres om het Schengengebied vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten en heeft de aanvraag van eiseres reeds hierom kunnen afwijzen. De beroepsgronden die zien op de vraag of eiseres een gevaar voor de volksgezondheid oplevert, kunnen niet tot een andere uitkomst leiden en behoeven daarom geen bespreking meer.
Hoorplicht
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de motivering van het primaire besluit, wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd en op wat hiervoor is overwogen, van het horen heeft mogen afzien, omdat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat wat in bezwaar is aangevoerd niet tot een andersluidend besluit kon leiden. Verweerder mocht daarom met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afzien en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaren.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 32, eerste lid, onder b, van de Visumcode.
2.Zie artikel 32, eerste lid, onder a) vi, van de Visumcode in samenhang met artikel 2, eenentwintigste lid van de Schengengrenscode.
3.Zie het arrest van het Hof van Justitie EU van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862.